Skip to main content

Erasmus+

EU programme for education, training, youth and sport
Doorzoek de gids

Deze webpagina geeft nog geen weergave van de inhoud van de programmagids van Erasmus+ 2024.

Maar u kunt de volledige gids voor 2024 in de door u gekozen taal in pdf-formaat downloaden door te klikken op “Download” op de rechterkant van deze pagina.

Kenniscentra voor beroepsopleiding

Topkwaliteit op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding neemt in de algemene EU-beleidsagenda voor vaardigheden en voor beroepsonderwijs en -opleiding een prominente plaats in. De Europese vaardighedenagenda, de Europese onderwijsruimte, de aanbeveling van de Raad van 2020 inzake beroepsonderwijs en -opleiding 1 , en de verklaring van Osnabrück 2 , bevatten allemaal zeer duidelijke verwijzingen naar topkwaliteit op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding als drijvende kracht achter hervormingen in de sector beroepsonderwijs en -opleiding.

Het initiatief inzake kenniscentra voor beroepsopleiding is bedoeld om in te spelen op deze beleidsprioriteit ter ondersteuning van hervormingen in de sector beroepsonderwijs en -opleiding, door te zorgen voor hoogwaardige vaardigheden en competenties die leiden tot kwaliteitsvolle banen en kansen gedurende de hele loopbaan, die inspelen op de behoeften van een innovatieve, inclusieve en duurzame economie 3 . Met het initiatief inzake kenniscentra voor beroepsopleiding wordt ook de uitvoering van de Europese Green Deal, de nieuwe digitale strategie, en de nieuwe industriële en kmo-strategieën ondersteund aangezien vaardigheden essentieel zijn voor het welslagen daarvan.

Kenniscentra voor beroepsopleiding zijn in een specifieke plaatselijke context actief, ontwikkelen ecosystemen voor vaardigheden gericht op innovatie, regionale ontwikkeling en sociale inclusie en werken tegelijkertijd door middel van internationale samenwerkingsnetwerken samen met kenniscentra voor beroepsopleiding in andere landen.Zij voorzien in een bottom-upbenadering voor topkwaliteit op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding waarbij een breed scala aan lokale belanghebbenden wordt betrokken, hetgeen instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding in staat stelt het vaardighedenaanbod snel aan te passen aan evoluerende economische en maatschappelijke behoeften.

Zij bieden jongeren de kans om een initiële opleiding te volgen en volwassenen de gelegenheid om bij te scholen en om te scholen, aan de hand van een flexibel en tijdig opleidingsaanbod dat inspeelt op de behoeften van een dynamische arbeidsmarkt, in het kader van de groene en de digitale transitie. Zij fungeren als katalysatoren voor lokale bedrijfsontwikkeling en -innovatie, door nauw samen te werken met bedrijven (met name kmo’s) aan toegepaste onderzoeksprojecten, kennis- en innovatiehubs te creëren en de ondernemersinitiatieven van hun lerenden te ondersteunen.

De netwerken streven naar “opwaartse convergentie” van topkwaliteit op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding. Zij staan open voor landen met goed ontwikkelde stelsels voor excellente vakbekwaamheid en voor landen die werken aan de ontwikkeling van een soortgelijke aanpak die gericht is op het benutten van het volledige potentieel van instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding om een proactieve rol te spelen bij de ondersteuning van groei en innovatie.

Dit initiatief introduceert een “Europese dimensie” in topkwaliteit op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding door steun te verlenen aan de uitvoering van EU-beleid en acties op dat gebied die zijn overeengekomen met de lidstaten, de sociale partners en aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding.

Het hier voorgestelde begrip “topkwaliteit op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding” wordt gekenmerkt door een holistische, op de lerende gerichte aanpak waarbij beroepsonderwijs en -opleiding:

  • een integraal deel vormt van vaardigheidsecosystemen 4 , dat bijdraagt aan regionale ontwikkeling 5 , innovatie 6 , slimme-specialisatiestrategieën 7 en clusterstrategieën 8 , evenals aan specifieke waardeketens en industriële ecosystemen 9 ;
  • deel uitmaakt van kennisdriehoeken 10 , waarbij nauw wordt samengewerkt met andere onderwijs- en opleidingssectoren, de wetenschappelijke gemeenschap en het bedrijfsleven;
  • lerenden in staat stelt om beroepscompetenties (voor specifieke banen) en sleutelcompetenties 11 te verwerven via een hoogwaardig aanbod dat op kwaliteitsborging is gestoeld;
  • innovatieve partnerschapsvormen 12 met de arbeidsmarkt opbouwt en door de voortdurende professionele ontwikkeling van onderwijzend en opleidend personeel, innovatieve onderwijsmethoden, de mobiliteit van lerenden en personeel en strategieën voor de internationalisering van beroepsonderwijs en -opleiding wordt ondersteund.

Doelstellingen van de actie

Deze actie ondersteunt de geleidelijke opzet en ontwikkeling van internationale samenwerkingsnetwerken van kenniscentra voor beroepsopleiding.

Kenniscentra voor beroepsopleiding zijn op twee niveaus actief:

  1. op nationaal niveau betrekken zij een breed scala van lokale belanghebbenden bij de totstandbrenging van vaardigheidsecosystemen voor lokale innovatie, regionale ontwikkeling en sociale integratie, terwijl zij via internationale samenwerkingsnetwerken samenwerken met kenniscentra voor beroepsleiding in andere landen.
  2. Op internationaal niveau brengen zij kenniscentra voor beroepsopleiding bij elkaar die een gezamenlijke interesse delen in:  
  • specifieke sectoren 13 of industriële ecosystemen 14 ,
  • innoverende benaderingen om economische en maatschappelijke uitdagingen aan te pakken (bv. klimaatverandering, digitalisering, kunstmatige intelligentie, doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s) 15 , integratie van migranten en kansarme groepen, het bijscholen van lageropgeleiden enz.), of
  • innoverende benaderingen om het bereik, de kwaliteit en doeltreffendheid van bestaande kenniscentra voor beroepsopleiding te vergroten.

De netwerken zullen bestaande kenniscentra voor beroepsopleiding samenbrengen, of het model voor topkwaliteit op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding ontwikkelen door partners uit verschillende landen, die voornemens zijn deze topkwaliteit in hun lokale context te ontwikkelen, via internationale samenwerking met elkaar in contact te brengen. Zij zouden bijvoorbeeld kunnen bijdragen tot de uitvoeringsfase van het initiatief Nieuw Europees Bauhaus 16 door samen te werken met de gemeenschappen die betrokken zijn bij de lokale transformaties die door het initiatief worden bevorderd.

Kenniscentra voor beroepsopleiding zijn niet bedoeld om vanaf nul nieuwe instellingen en infrastructuur voor beroepsonderwijs en -opleiding op te zetten (hoewel dat ook tot de mogelijkheden behoort). Deze centra kunnen bestaande scholen/aanbieders voor beroepsonderwijs zijn die streven naar topkwaliteit door deel te nemen aan de door dit Europese initiatief voorgestelde reeks activiteiten. Kenniscentra voor beroepsopleiding kunnen ook nieuw opgerichte centra zijn met als doel uitstekende opleidingen en diensten aan te bieden die inspelen op de behoeften van de arbeidsmarkt.

Kenniscentra voor beroepsopleiding bereiken hun doelstellingen door nauw samen te werken met een reeks lokale/regionale partners die zij samenbrengen, zoals aanbieders van initieel en voortgezet beroepsonderwijs en -opleiding, instellingen voor hoger onderwijs, waaronder universiteiten voor toegepaste wetenschappen en polytechnische instituten, onderzoeksinstellingen, wetenschapsparken, innovatie-agentschappen, bedrijven, kamers en hun verenigingen, sociale partners, sociale ondernemingen, raden voor sectorale vaardigheden, beroeps-/sectorverenigingen, nationale en regionale overheden en ontwikkelingsagentschappen, diensten voor arbeidsvoorziening, bevoegde autoriteiten voor kwalificaties, organisaties voor sociale integratie en re-integratie enz.

Deze oproep zal dus steun verlenen aan projecten waarbij lokale of regionale partners uit verschillende landen een reeks activiteiten in het kader van drie clusters ontwikkelen; 1) onderwijzen en leren, 2) samenwerking en partnerschappen, en 3) governance en financiering.

Kenniscentra voor beroepsopleiding zijn bedoeld voor organisaties die beroepsonderwijs en -opleiding aanbieden op niveaus 3 tot 8 van het Europees kwalificatiekader, met inbegrip van het hoger secundair niveau, het postsecundair niveau, het niet-tertiair niveau en het tertiair niveau (bv. hogescholen, polytechnische instituten enz.).

Aanvragen mogen echter niet uitsluitend activiteiten omvatten die zijn gericht op lerenden op het tertiaire niveau; aanvragen die gericht zijn op beroepsonderwijs en -opleiding op postsecundair niveau (EQF-niveaus 6 tot en met 8) moeten ten minste een ander kwalificatieniveau tussen EQF-niveaus 3 tot en met 5 omvatten, alsook een sterke component werkplekleren 17 .

Subsidiabiliteitscriteria

Om in aanmerking te komen voor een Erasmus+-subsidie, moeten projectvoorstellen voor kenniscentra voor beroepsopleiding aan de volgende criteria voldoen:

Wie kan een aanvraag indienen?

De aanvragers (coördinator en volwaardige partners) moeten:

  • juridische entiteiten (publieke of particuliere organen) zijn die actief zijn op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding of in het beroepsleven;
  • gevestigd zijn in een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land (landen die momenteel onderhandelen over een associatieovereenkomst en waarbij de overeenkomst in werking treedt voordat de subsidie wordt ondertekend, komen in aanmerking).

Organisaties uit niet met het programma geassocieerde derde landen kunnen ook deelnemen, maar niet als coördinator. Zij moeten publieke of particuliere organisaties zijn die actief zijn op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding of in het beroepsleven.

Uitzondering: organisaties uit Belarus (regio 2) en de Russische Federatie (regio 4) komen niet in aanmerking voor deelname aan deze actie.

Welke organisaties kunnen deelnemen aan dit project?

Deelnemende organisaties kunnen bijvoorbeeld (niet-limitatieve lijst) zijn:

  • aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding;
  • organisaties die aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding vertegenwoordigen;
  • bedrijven, organisaties die het bedrijfsleven of de sector vertegenwoordigen;
  • nationale/regionale kwalificatie-autoriteiten;
  • onderzoeksinstellingen;
  • innovatie-agentschappen;
  • regionale ontwikkelingsautoriteiten.

Aantal deelnemende organisaties en profiel daarvan

Het partnerschap moet bestaan uit minimaal 8 aanvragers (coördinator en volwaardige partners), uit minstens 4 EU-lidstaten of met het programma geassocieerde derde landen.

Elke EU-lidstaat of elk met het programma geassocieerde derde land moet het volgende omvatten:

a) ten minste 1 onderneming of organisatie die het bedrijfsleven of de sector vertegenwoordigt, en

b) ten minste 1 aanbieder van beroepsonderwijs en -opleiding (op secundair en/of tertiair niveau).

De verdere samenstelling van het partnerschap moet aansluiten op de specifieke aard van het voorstel.

Organisaties uit niet met het programma geassocieerde derde landen kunnen ook als volwaardige partners, gelieerde entiteiten of geassocieerde partners (niet als coördinator) worden betrokken voor zover wordt aangetoond dat hun deelname essentiële meerwaarde oplevert voor het project.

Locatie van de activiteiten

Activiteiten kunnen plaatsvinden in elk in aanmerking komend land, indien naar behoren gemotiveerd in verband met de doelstellingen of de uitvoering van het project.

Duur van het project

Projecten moeten normaal gezien 48 maanden duren (verlengingen zijn mogelijk, indien deze naar behoren en via een wijziging worden gemotiveerd).

Waar aanvragen?

Bij het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur (EACEA).

Oproep-ID: ERASMUS-EDU-2023-PEX-COVE.

Wanneer aanvragen?

Aanvragers moeten hun subsidieaanvragen uiterlijk op 8 juni om 17:00:00 uur (Belgische tijd) indienen.

Aanvragende organisaties worden getoetst aan de relevante uitsluitings- en selectiecriteria. Zie deel C van deze gids voor meer informatie.

Een project opzetten

Typerend voor kenniscentra voor beroepsopleiding is dat zij een systemische benadering hanteren aan de hand waarvan instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding actief bijdragen aan de cocreatie van “vaardigheidsecosystemen”, samen met een breed scala aan andere lokale/regionale partners. Kenniscentra voor beroepsopleiding moeten veel meer doen dan alleen kwaliteitsvolle beroepskwalificaties aanbieden.

Hieronder wordt een niet-limitatieve opsomming gegeven van typische activiteiten die door kenniscentra voor beroepsopleiding worden aangeboden. De doelstellingen van projecten zullen worden behaald door voort te bouwen op een combinatie van deze activiteiten (opsommingstekens zijn indicatieve voorbeelden van mogelijke acties in het kader van elke activiteit) 18 .

Het project moet relevante activiteiten kiezen (met details over de concrete acties en resultaten) die zijn vermeld in de volgende drie clusters:

  • ten minste vier van de op het aanvraagformulier vermelde activiteiten in Cluster 1 — Onderwijzen en leren;
  • ten minste drie van de op het aanvraagformulier vermelde activiteiten in Cluster 2 — Samenwerking en partnerschappen, en
  • ten minste twee van de op het aanvraagformulier vermelde activiteiten in Cluster 3 — Governance en financiering.

Cluster 1 - Onderwijzen en leren

i.   Mensen vaardigheden aanleren die relevant zijn voor de arbeidsmarkt

  • door te anticiperen op toekomstige vaardigheidsbehoeften met behulp van doeltreffende middelen om snel veranderende behoeften op de arbeidsmarkt in kaart te brengen 19 , en door het aanbod van vaardigheden af te stemmen op kansen op werk;
  • door zowel op technische vaardigheden als op sleutelcompetenties 20 te focussen;
  • door de vaardigheden die nodig zijn voor de groene en de digitale transitie op te nemen 21 .

ii.   Streven naar een inclusieve benadering van een leven lang leren binnen beroepsonderwijs en -opleiding

  • door te zorgen voor leermogelijkheden voor mensen van alle leeftijden en met eender welke sociaaleconomische achtergrond 22 ;
  • door het aanbod aan kwalificaties voor initieel beroepsonderwijs te combineren met het aanbod aan voortgezette opleiding voor bij- en omscholing dat mede steunt op inzicht in vaardigheden 23 ;
  • voorzien in beroepsonderwijs- en opleidingsprogramma's van een hoger niveau, flexibele trajecten ontwikkelen, evenals samenwerkingsmechanismen tussen instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding en instellingen voor hoger onderwijs 24 .

iii.   Het ontwikkelen van curricula en kwalificaties voor beroepsonderwijs en -opleiding, waardoor flexibiliteit en individualisering van het aanbod mogelijk is

  • door de ontwikkeling van individuele leerplannen 25 of trajecten voor elke lerende 26 , ook voor volwassenen;
  • door integratie van de internationale mobiliteit van lerenden 27 in de curricula, het waarborgen van de validatie en de erkenning van de in het buitenland verworven leerresultaten;
  • door het ontwerpen van kwalificaties die zowel de component leren op school als de component leren op de werkplek omvatten 28 ;
  • door de ontwikkeling van Europese professionele kernprofielenfn]Europese professionele kernprofielen beschrijven reeksen belangrijke leerresultaten die overeenkomen met beroepsprofielen die gemeenschappelijk en relevant zijn voor nationale programma’s voor beroepsonderwijs en -opleiding in alle EU-landen op specifieke beroepsgebieden., hetgeen bijdraagt tot de mobiliteit van lerenden en werkenden, waarbij de erkenning ervan wordt gewaarborgd, evenals de transparantie, het begrip en de meeneembaarheid van leerresultaten 29 ;
  • door de ontwikkeling en/of het gebruik van 30 om de resultaten van korte leertrajecten die zijn aangepast aan een snel veranderende samenleving en arbeidsmarkt, te erkennen;
  • door gebruik te maken van de Europese digitale leercredentials, waardoor credentials van elke grootte, omvang of vorm kunnen worden geverifieerd, gevalideerd en erkend.

iv.   Het ontwikkelen van innovatieve onderwijs- en leermiddelen en -methodologieën waarbij de lerende centraal staat

  • met inbegrip van interdisciplinair, projectmatig, op competenties gebaseerd leren, “learning factories”, makerspaces 31 en positief onderwijs 32 ;
  • die gebruikmaken van Europese competentiekaders 33 en afgeleide hulpmiddelen zoals DigComp 34 , EntreComp 35 , FreenComp, LifeComp 36 , GreenComp 37 , SELFIE WBL 38 , Test je digitale vaardigheden 39 , en het Europees certificaat voor digitale vaardigheden 40 ;
  • die gebruikmaken van innovatieve onderwijsapparatuur en digitale technologieën zoals MOOC’s, simulatoren, virtuele en toegevoegde werkelijkheid, kunstmatige intelligentie voor zowel leren op school als leren op de werkplek;
  • die de uitmuntendheid van lerenden 41 bevorderen door middel van acties die lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding ertoe stimuleren hun innovatieve en creatieve potentieel 42 te ontdekken, wat leidt tot een heilzame cirkel van voordelen voor de lerenden, de leerkrachten/opleiders en de instelling voor beroepsonderwijs en -opleiding die de beste praktijken in reguliere programma's kan integreren 43 .

v.   Investeren in de initiële en voortgezette professionele ontwikkeling van leerkrachten en opleiders 44

  • op het gebied van pedagogische, technische, groene en digitale vaardigheden, waaronder de vaardigheden die nodig zijn voor online- en afstandsleren;
  • waarbij de mobiliteit van leerkrachten en opleiders wordt geïntegreerd in leer-, ontwikkelings- en internationaliseringsstrategieën 45 ;
  • en steun wordt geboden voor de toepassing van een kwaliteitscultuur op basis van welomschreven managementsystemen 46 .

vi.   Sterke kwaliteitsborgingsmechanismen vaststellen

  • gebaseerd op Europese tools en instrumenten zoals Eqavet;
  • werken aan de certificering van aanbieders van onderwijs en opleiding op basis van normen die zijn ontwikkeld door relevante nationale en/of internationale organisaties voor normalisatie – bv. ISO 21001 of EFQM (zie ook EVTA-label for VET Excellence).

vii.   Doeltreffende systemen voor terugkoppeling en voor het volgen van afgestudeerden vaststellen

  • opzetten van procedures, mechanismen en instrumenten voor doeltreffende feedback en evaluatie in het kader van een strategisch leerproces in de organisatie van beroepsonderwijs en -opleiding, om de ontwikkeling van een hoogwaardig aanbod en betere kansen voor lerenden te ondersteunen;
  • de tijdige aanpassing van het onderwijsaanbod mogelijk maken op basis van doeltreffende systemen voor het volgen van afgestudeerden 47 .

viii.   Voorzien in begeleiding

  • zorgen voor kwaliteitsbegeleiding 48 voor zowel jongeren als volwassenen ter ondersteuning van hun loopbaan-, onderwijs- en opleidingskeuzes, en hun deelname aan een leven lang leren;
  • toegesneden ondersteuning bieden aan mensen met kwetsbaarheden;
  • volwassenen in staat stellen gebruik te maken van hun recht op opleiding.

ix.   Eerdere leerervaring valideren

  • validatie van vaardigheden, ongeacht hoe ze zijn verworven, ook buiten formeel onderwijs en opleiding: op het werk, thuis of bij vrijwilligerswerk 49 , als basis voor gepersonaliseerde opleiding.

Cluster 2 - Samenwerking en partnerschappen

x.   Partnerschappen tussen het bedrijfsleven en het onderwijs opzetten

  • wederzijds voordelige relaties onderhouden met het bedrijfsleven door langdurige partnerschappen tussen ondernemingen en onderwijs aan te gaan, onder meer voor innovatie en het anticiperen op vaardigheden;
  • samenwerken om de curricula voortdurend te evalueren en te actualiseren en ervoor te zorgen dat deze relevant zijn voor de lerende en de arbeidsmarktbehoeften, met name voor werkplekleren en leerlingen;
  • bedrijven en met name kmo’s ondersteunen met opleidingen op maat voor bij- en omscholing;
  • samenwerken met openbare diensten voor arbeidsvoorziening en het maatschappelijk middenveld om werklozen en inactieven bij en om te scholen;
  • sectorale en regionale samenwerking ondersteunen, met inbegrip van toetreding tot het Pact voor vaardigheden 50 , en ondersteuning van de uitvoering ervan;
  • kmo’s voorzien van technische ondersteuning, analyse van de behoeften aan vaardigheden, instrumenten en methodologieën;
  • werkplekleren, leerwerkplaatsen, stagemogelijkheden voor lerenden en het delen van apparatuur organiseren, evenals uitwisselingen van leerkrachten en opleiders tussen bedrijven en centra voor beroepsonderwijs en -opleiding 51 .

xi.   Toegepast onderzoek en innovatie

  • samenwerken met bedrijven, me name kmo’s, aan projecten voor toegepast onderzoek 52 waarbij lerenden en personeel van beroepsonderwijs en -opleiding betrokken zijn;
  • gebruik of cocreatie van innovatiehubs en centra voor de verspreiding van technologie 53 ter ondersteuning van het innovatieproces van kmo’s met de betrokkenheid van lerenden en personeel van beroepsonderwijs en -opleiding;
  • bijdragen aan de creatie en verspreiding van nieuwe kennis 54 .

xii.   Internationalisering van beroepsonderwijs en -opleiding en internationale mobiliteit

  • het ontwikkelen van strategische planning voor internationale activiteiten, nauw verbonden met de ontwikkeling van de instelling voor beroepsonderwijs en -opleiding, en de kwaliteit van de onderwijs- en leerpraktijken 55 ;
  • ondersteunende structuren en maatregelen tot stand brengen om de kwaliteit van de mobiliteitservaringen in beroepsonderwijs en -opleiding (met inbegrip van virtuele mobiliteit) tussen de partners in het netwerk van de kenniscentra voor beroepsopleiding te bevorderen en te waarborgen, in overeenstemming met de Erasmus-kwaliteitsnormen 56 ;
  • initiatieven lanceren om lerenden, leerkrachten en opleiders (met inbegrip van opleiders in het bedrijf) en deskundigen te mobiliseren om de mogelijkheden van het Erasmus+-programma (Ka1) te benutten en deel te nemen aan internationale mobiliteit.

xiii.   Ondernemersvaardigheden en -initiatieven bevorderen

  • een ondernemerscultuur ontwikkelen binnen organisaties voor beroepsonderwijs en -opleiding 57 , met inbegrip van leidinggevenden, personeel, leerkrachten en opleiders, alsmede lerenden 58 ;
  • samenwerken met lokale partners om bij lerenden ondernemersvaardigheden en -houdingen te ontwikkelen die inspelen op uitdagingen in de echte wereld;
  • samenwerken met lokale starterscentra zodat lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding hun initiatieven op het gebied van ondernemerschap 59 kunnen ontwikkelen.

xiv.   Beroepsonderwijs en -opleiding aantrekkelijker maken

  • door communicatiecampagnes en -activiteiten 60 , gericht op het vergroten van de aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleiding, te lanceren en er actief aan deel te nemen;
  • voorlichting geven over de jobmogelijkheden die beroepsonderwijs en -opleiding te bieden hebben en jongeren en volwassenen (met inbegrip van lerenden op basis- en middelbare scholen) warm maken voor leertrajecten in beroepsonderwijs en -opleiding;
  • internationale campussen of zomerkampen 61 voor beroepsonderwijs en-opleiding opzetten, bedoeld voor lerenden, leerkrachten en opleiders, leidinggevenden in instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding, vakbonden, en voor mensen die overwegen om in de toekomst beroepsonderwijs of -opleiding te gaan volgen. Zij zouden zich kunnen richten op specifieke beroepsvelden, producten of diensten, en op complexe uitdagingen van maatschappelijk en economisch belang.

xv.   Vaardigheidswedstrijden

  • de deelname stimuleren van lerenden aan sectorale, nationale en internationale vaardigheidswedstrijden die erop gericht zijn de aantrekkelijkheid en excellentie in beroepsonderwijs en -opleiding te verbeteren (bv. WorldSkills- en/of EuroSkills-wedstrijden).

Cluster 3 - Governance en financiering

xvi.   Autonomie en doeltreffende governance van beroepsonderwijs en -opleiding

  • de capaciteit van aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding ontwikkelen om onafhankelijk en met verantwoordingsplicht beslissingen te nemen over educatieve, organisatorische, financiële, personeelsgerelateerde en andere aangelegenheden, met het oog op de uitoefening van activiteiten die worden verricht binnen het toepassingsgebied dat is vastgesteld in nationale regels en voorschriften 62 ;
  • relevante belanghebbenden, met name bedrijven, kamers, beroeps- en sectorverenigingen, vakbonden, nationale en regionale overheden en sociale partners, met inbegrip van vertegenwoordigers van lerenden, betrekken bij de governancesystemen voor beroepsonderwijs en -opleiding.

xvii.   Strategische aanpak van de ontwikkeling en governance van vaardigheden

  • actief betrokken zijn bij de nationale en regionale governancesystemen voor vaardigheden;
  • vanuit een vaardighedenperspectief bijdragen aan het werkgelegenheidsbeleid en het sociaal beleid op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau.

xviii.   Cocreatie van vaardigheidsecosystemen

  • relevante economische en sociale partners en andere instellingen voor onderwijs en opleiding mobiliseren om deel te nemen aan lokale ecosystemen voor vaardigheden, of deze op te zetten, ter ondersteuning van innovatie, slimme-specialisatiestrategieën, clusters, en sectoren en waardeketens (industriële ecosystemen);
  • lokale vaardigheidsecosystemen in staat stellen om bij te dragen tot het aantrekken van buitenlandse investeringen 63 , door tijdig te voorzien in vaardigheden voor bedrijven die investeren in de lokale omgeving.

xix.   Duurzame financiële modellen ontwikkelen

  • publieke en private financiering combineren 64 , evenals activiteiten die inkomsten genereren, en ten volle profiteren van op prestaties gebaseerde financieringsregelingen (waar relevant);

xx.   De nationale en EU-financieringsinstrumenten volledig benutten

  • daarbij kan het gaan om de ondersteuning van onderwijs- en opleidingsacties, de mobiliteit van lerenden en personeel, toegepast onderzoek, investeringen in infrastructuur om centra voor beroepsonderwijs en -opleiding te moderniseren en te voorzien van geavanceerde uitrusting, de toepassing van managementsystemen om de uitmuntendheid en duurzaamheid van organisaties voor beroepsonderwijs en -opleiding en hun diensten te waarborgen.

Het project moet de keuze van elk van de geselecteerde activiteiten duidelijk identificeren en uitleggen, en beschrijven hoe de werkzaamheden die via die activiteiten zullen worden uitgevoerd, concreet zullen bijdragen aan de relevante werkpakketten en aan de algemene doelstellingen van het project.

Waar relevant moeten bij de projecten EU-brede instrumenten en hulpmiddelen 65 worden toegepast.

Projecten moeten het ontwerp omvatten van een actieplan voor de lange termijn voor de geleidelijke invoering van projectresultaten na afloop van het project. Dit plan moet gebaseerd zijn op langdurige partnerschappen op het geëigende niveau tussen aanbieders van onderwijs en opleiding en belangrijke stakeholders uit het bedrijfsleven. Het moet de vaststelling van passende governancestructuren omvatten, alsook plannen met het oog op schaalbaarheid en financiële duurzaamheid.

Het moet ook zorgen voor een passende zichtbaarheid en brede verspreiding van de werkzaamheden van de netwerken van de kenniscentra voor beroepsopleiding, ook op EU- en nationaal politiek niveau, en nader specificeren hoe de invoering op Europees, nationaal en/of regionaal niveau gestalte zal krijgen bij de betreffende partners. Uit het actieplan moet tevens blijken hoe de uitrol van het project kan worden ondersteund door andere EU-financiering, door nationale en regionale financiering en door particuliere financiering.

Verwacht effect

De geleidelijke oprichting en ontwikkeling van Europese netwerken voor kenniscentra voor beroepsopleiding zal naar verwachting leiden tot een grotere respons van beroepsonderwijs en -opleiding om het aanbod van vaardigheden aan te passen aan de veranderende economische en maatschappelijke behoeften, en ervoor zorgen dat beroepsonderwijs en -opleiding een voortrekkersrol speelt in het aanreiken van oplossingen voor de uitdagingen die de snel veranderende behoeften aan vaardigheden met zich brengen.

Doordat zij een essentieel onderdeel uitmaken van de “kennisdriehoek” — de nauwe samenwerking tussen bedrijven, onderwijs en onderzoek — en een fundamentele rol spelen in het verschaffen van vaardigheden ter ondersteuning van innovatie en slimme specialisatie, zullen de kenniscentra voor beroepsopleiding naar verwachting voor hoogwaardige vaardigheden en competenties zorgen die tot kwaliteitsvolle banen en kansen gedurende de hele loopbaan leiden, die beantwoorden aan de behoeften van een innovatieve, inclusieve en duurzame economie.

Doordat de kenniscentra voor beroepsopleiding stevig verankerd zijn in de regionale/lokale context, maar tegelijkertijd op transnationaal niveau actief zijn, zullen zij sterke, duurzame partnerschappen smeden tussen de beroepsopleidingswereld en het bedrijfsleven op nationaal niveau en over de grenzen heen. Dit zal ook bijdragen tot de internationalisering van beroepsonderwijs en -opleiding door partners uit de hele wereld samen te brengen. Zij zullen streven naar “opwaartse convergentie” van uitmuntendheid in beroepsonderwijs en -opleiding, die moeilijk tot stand zou kunnen worden gebracht zonder EU-stimulansen, technische ondersteuning en mogelijkheden voor wederzijds leren.

Via de brede verspreiding van projectresultaten op transnationaal, nationaal en/of regionaal niveau en de ontwikkeling van een langetermijnactieplan voor de geleidelijke uitrol van de beoogde projectresultaten, rekening houdend met nationale en regionale ontwikkeling en slimme-specialisatiestrategieën, moeten individuele projecten relevante belanghebbenden binnen en buiten de deelnemende organisaties bereiken en een duurzaam effect sorteren na afloop van het project.

Toekenningscriteria

De volgende gunningscriteria zijn van toepassing:

Relevantie van het project (maximaal 35 punten)

  • Verband met het beleid: met het voorstel wordt een transnationaal samenwerkingsnetwerk van kenniscentra voor beroepsopleiding opgezet en ontwikkeld dat topkwaliteit op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding moet stimuleren; er wordt uitgelegd hoe het zal bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de beleidsprioriteiten in de aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en ‐opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht 66 en de verklaring van Osnabrück 67 ;
  • Coherentie: de mate waarin het voorstel berust op een adequate behoefteanalyse; de doelstellingen zijn duidelijk afgebakend en realistisch van opzet, en pakken kwesties aan die van belang zijn voor de deelnemende organisaties en voor de actie;
  • Activiteiten: de uit de drie clusters geselecteerde activiteiten zijn duidelijk geïdentificeerd, beschreven en gekoppeld aan de algemene doelstellingen van het project;
  • Innovatie: het voorstel houdt rekening met de modernste methoden en technieken, en leidt tot innovatieve resultaten en oplossingen voor het desbetreffende gebied in het algemeen, of voor de geografische context waarin het project wordt uitgevoerd (bv. inhoud, voortgebrachte resultaten, toegepaste werkmethoden, betrokken of beoogde organisaties en personen);
  • Regionale dimensie: het voorstel toont zijn bijdrage aan regionale ontwikkeling, innovatie en slimme-specialisatiestrategieën aan, op basis van de vaststelling van de plaatselijke/regionale behoeften en uitdagingen in elk van de deelnemende landen;
  • Samenwerking en partnerschappen: de mate waarin de relevantste partners die nodig zijn om de doelstellingen van het project te verwezenlijken adequaat worden vastgesteld in en worden betrokken bij het voorstel, en waarin wordt uitgelegd hoe het sterke en duurzame relaties op zowel lokaal als transnationaal niveau zal opbouwen tussen de beroepsopleidingswereld en het bedrijfsleven (mogelijk vertegenwoordigd door kamers of verenigingen), waarin de wisselwerking wederkerig is en deze alle partijen voordeel oplevert;
  • Europese meerwaarde: het voorstel toont duidelijk de meerwaarde op het niveau van het individu (lerende en/of personeel), de instelling en het systeem aan, die tot stand komt via resultaten die door de partners moeilijk te bereiken zouden zijn zonder Europese samenwerking;
  • Internationalisering: het voorstel toont zijn bijdrage aan de internationale dimensie van topkwaliteit op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding aan, onder meer via de ontwikkeling van strategieën om transnationale mobiliteit van lerenden en personeel, en duurzame partnerschappen op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding te stimuleren;
  • Digitale vaardigheden: de mate waarin in het voorstel is voorzien in activiteiten die verband houden met de ontwikkeling van digitale vaardigheden (bv. anticiperen op vaardigheden, innovatieve curricula en lesmethoden, begeleiding enz.);
  • Groene vaardigheden: de mate waarin het voorstel activiteiten bevat (bv. anticiperen op vaardigheden, innovatieve curricula en onderwijsmethoden, begeleiding enz.) in verband met de transitie naar een circulaire en groene economie;
  • Sociale dimensie: het voorstel bevat een horizontaal streven in de verschillende acties naar diversiteit en het bevorderen van gedeelde waarden, gelijkheid, waaronder gendergelijkheid, en non-discriminatie en sociale integratie, ook voor personen met specifieke behoeften/kansarmen.

Kwaliteit van projectontwerp en -uitvoering (maximaal 25 punten)

  • Samenhang: de opzet van het gehele project garandeert de onderlinge afstemming tussen projectdoelstellingen, activiteiten en het voorgestelde budget. Het voorstel vormt een samenhangend en alomvattend geheel van passende activiteiten en diensten om te voorzien in de onderkende behoeften en om de verwachte resultaten te bewerkstelligen; Er zijn geschikte fasen voor de voorbereiding, uitvoering, controle, benutting, evaluatie en verspreiding;
  • Activiteiten: de werkzaamheden die in het kader van elk van de uit de drie clusters geselecteerde activiteiten zullen worden uitgevoerd, worden duidelijk beschreven in termen van hun verwachte resultaten/deliverables, hun concrete bijdrage aan de desbetreffende werkpakketten en hun samenhang met de algemene doelstellingen van het project;
  • Methodologie: de kwaliteit en haalbaarheid van de voorgestelde methode en de geschiktheid ervan om de verwachte resultaten te bereiken;
  • Beheer: de coördinator bezit hoogwaardige managementvaardigheden, is in staat transnationale netwerken te coördineren, geeft blijk van leiderschapskwaliteiten in een complexe omgeving en stelt goed onderbouwde beheersystemen vast; Tijdschema’s, organisatie, taken en verantwoordelijkheden zijn nauwkeurig omschreven en realistisch. Het voorstel wijst geschikte middelen toe aan elke activiteit. Er zijn duidelijke kernprestatie-indicatoren en een tijdschema voor de beoordeling en verwezenlijking ervan vastgesteld;
  • Budget: in het budget worden de nodige middelen uitgetrokken om het project met succes te voltooien; het budget wordt noch te hoog, noch te laag aangeslagen;
  • Werkplan: de kwaliteit en doeltreffendheid van het werkplan, waaronder de mate waarin de aan de werkpakketten toegewezen middelen overeenstemmen met de doelstellingen en beoogde resultaten van de werkpakketten;
  • Financieel toezicht en kwaliteitscontrole: controlemaatregelen (doorlopende kwaliteitsbeoordeling, intercollegiale toetsing, benchmarking enzovoort) en kwaliteitsindicatoren zorgen ervoor dat het project op kwalitatief hoogstaande en kostenefficiënte wijze wordt uitgevoerd. Projectgerelateerde uitdagingen/risico’s worden duidelijk in kaart gebracht en waar nodig wordt gezorgd voor risicobeperkende maatregelen. Deskundige toetsingsprocessen zijn gepland als integraal onderdeel van het project. Deze processen omvatten een onafhankelijke externe beoordeling halverwege en aan het eind van het project;
  • Indien het project mobiliteitsactiviteiten (voor lerenden en/of personeel) omvat: 
    • de kwaliteit van de praktische regelingen, beheersvoorschriften en vormen van ondersteuning;
    • de mate waarin deze activiteiten afgestemd zijn op de projectdoelstellingen en daarbij een passend aantal deelnemers betrokken is;
    • de kwaliteit van regelingen met het oog op de erkenning en validering van de leerresultaten van deelnemers, in overeenstemming met de Europese instrumenten voor en beginselen inzake transparantie en erkenning;

Kwaliteit van het partnerschap en de samenwerkingsregelingen (maximaal 20 punten)

  • Samenstelling: het project is op passende wijze samengesteld uit complementaire deelnemende organisaties die over het vereiste profiel, de nodige competenties en de nodige ervaring en deskundigheid beschikken om het project in elk opzicht met succes te voltooien. De rol van elke partner moet duidelijk worden gedefinieerd en de meerwaarde ervan moet worden uitgelegd;
  • Opwaartse convergentie: de mate waarin de partnerschappen organisaties samenbrengen die actief zijn op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding of in het bedrijfsleven en die zich in verschillende fasen van de ontwikkeling van benaderingen tot topkwaliteit op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding bevinden, en de mate waarin zij een vlotte en effectieve uitwisseling van deskundigheid en kennis tussen die partners mogelijk maken;
  • Geografische dimensie: de mate waarin het partnerschap relevante partners omvat uit verschillende geografische regio’s, en de mate waarin de aanvrager de geografische samenstelling van het partnerschap heeft gemotiveerd en de relevantie ervan voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de kenniscentra voor beroepsopleiding heeft aangetoond; alsook de mate waarin het partnerschap een breed en passend scala van relevante actoren op lokaal en regionaal niveau omvat;
  • Betrokkenheid van niet met het programma geassocieerde derde landen: voor zover van toepassing, duidelijk uitleggen hoe de betrokkenheid van deelnemende organisaties uit niet met het programma geassocieerde derde landen een essentiële meerwaarde voor het project oplevert;
  • Samenwerking: er wordt een doeltreffend mechanisme voorgesteld om een goede coördinatie, besluitvorming en communicatie te waarborgen tussen de deelnemende organisaties, deelnemers en alle andere belanghebbenden.

Gevolgen (maximaal 20 punten)

  • Benutting: het voorstel toont aan hoe de resultaten van het project worden benut door de partners en andere belanghebbenden. Er wordt gezorgd voor middelen om de benutting te meten tijdens en na afloop van het project;
  • Verspreiding: het voorstel bevat een duidelijk plan voor de verspreiding van resultaten, en voorziet in passende streefdoelen, activiteiten, een relevante timing, instrumenten en communicatiekanalen om ervoor te zorgen dat de resultaten en voordelen efficiënt worden verspreid onder de belanghebbenden, beleidsmakers, begeleidingsdeskundigen, ondernemingen, jonge lerenden enzovoort, gedurende de looptijd van het project, maar ook daarna; in het voorstel wordt ook aangegeven welke partners verantwoordelijk zullen zijn voor de verspreiding;
  • Effect: het voorstel toont de potentiële effecten van het project aan:  
    • op deelnemers en deelnemende organisaties tijdens en na afloop van het project;
    • buiten de organisaties en personen die rechtstreeks deelnemen aan het project, alsook het potentieel ervan om geïntegreerd te worden in de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding op regionaal, nationaal en/of Europees niveau.
  • Het voorstel omvat maatregelen en duidelijk omschreven doelstellingen en indicatoren om de voortgang te monitoren en het verwachte effect (korte en lange termijn) te beoordelen;
  • Duurzaamheid: in het voorstel wordt uitgelegd hoe de kenniscentra voor beroepsopleiding zullen worden ingevoerd en verder zullen worden ontwikkeld. Het voorstel omvat het ontwerp van een actieplan voor de lange termijn voor de geleidelijke invoering van projectresultaten na afloop van het project. Dit plan moet gebaseerd zijn op langdurige partnerschappen op het geëigende niveau tussen aanbieders van onderwijs en opleiding en belangrijke stakeholders uit het bedrijfsleven. Het moet de vaststelling van passende governancestructuren omvatten, alsook plannen met het oog op schaalbaarheid en financiële duurzaamheid, met inbegrip van een identificatie van de financiële middelen (Europees, nationaal en particulier) om ervoor te zorgen dat de resultaten en voordelen op lange termijn duurzaam zijn.

Om in aanmerking te komen voor financiering, moeten aanvragen ten minste 70 punten scoren (op een maximum van 100 punten), waarbij eveneens rekening moet worden gehouden met de vereiste minimumscore voor elk van de vier gunningscriteria: een minimumscore van 18 punten voor de categorie “Relevantie van het project”; 13 punten voor de categorie “Kwaliteit van projectontwerp en -uitvoering” en 11 punten voor de categorieën “Kwaliteit van het partnerschap en de samenwerkingsregelingen” en “Gevolgen”. Bij een ex aequo wordt voorrang gegeven aan de hoogste scores voor “Relevantie van het project” en vervolgens voor “Gevolgen”.

Als algemene regel en binnen de grenzen van de bestaande nationale en Europese rechtskaders geldt dat resultaten beschikbaar moeten worden gesteld als open leermiddelen alsook op relevante platforms van beroepsverenigingen, sectorverenigingen of bevoegde autoriteiten. Het voorstel beschrijft hoe geproduceerde gegevens, materiaal, documenten en audiovisuele en sociale media-activiteiten vrij toegankelijk worden gemaakt en gepromoot onder open licenties zonder dat er onevenredige beperkingen worden opgelegd.

Excellentiekeurmerk

Aan de ingediende voorstellen die de drempelwaarden voor beoordeling haalden, met een totale score van 75 % of meer, maar die bij gebrek aan beschikbare middelen voor die oproep tot het indienen van voorstellen niet kunnen worden gefinancierd uit Erasmus+, kan een excellentiekeurmerk worden toegekend om de kwaliteit van het voorstel te bevestigen en de alternatieve financiering ervan op nationaal of regionaal niveau te vergemakkelijken.

Het excellentiekeurmerk is een kwaliteitskeurmerk dat wordt toegekend aan hoogwaardige projectvoorstellen die bij gebrek aan voldoende middelen niet uit Erasmus+ kunnen worden gefinancierd 68 .Het keurmerk erkent de kwaliteit van het voorstel en vergemakkelijkt het zoeken naar alternatieve financiering. Financieringsorganen op nationaal en regionaal niveau kunnen besluiten het met een keurmerk onderscheiden projectvoorstel rechtstreeks te financieren op basis van het hoogwaardige evaluatieproces dat de onafhankelijke deskundigen van de Commissie hebben uitgevoerd, zonder dat ze een nieuw volledige evaluatie uitvoeren. De toekenning van het excellentiekeurmerk kan ook de alternatieve financiering uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) of het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) vergemakkelijken, overeenkomstig artikel 73, lid 4, van de Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen 69 .

Aanvragers moeten ervan op de hoogte worden gebracht dat de toekenning van een excellentiekeurmerk geen garantie biedt voor automatische alternatieve financiering, aangezien het besluit om projectvoorstellen die een keurmerk hebben verkregen, mogelijk te financieren, volledig discretionair is voor de beheersautoriteiten van de fondsen voor het cohesiebeleid, in het kader van het EFRO of het ESF+, of andere financieringsinstanties op nationaal en regionaal niveau.  

Indien de aanvrager daar vooraf mee instemt in het aanvraagformulier, kunnen de gegevens van de houder van het keurmerk worden doorgegeven aan de beheersautoriteiten van de fondsen voor het cohesiebeleid en andere potentieel geïnteresseerde financieringsorganen op nationaal of regionaal niveau via de nationale agentschappen, met volle inachtneming van de regels betreffende de vertrouwelijkheid van het voorstel en de bescherming van persoonsgegevens.

Wat zijn de financieringsregels?

Deze actie volgt een financieringsmodel op basis van vaste bedragen. Het bedrag van de afzonderlijke vaste bijdrage wordt voor elke subsidie bepaald op basis van het geraamde budget van de door de aanvragers voorgestelde actie. De subsidieautoriteit stelt het vaste bedrag van elke subsidie vast op basis van het voorstel, het evaluatieresultaat, de financieringspercentages en het maximale subsidiebedrag zoals vastgesteld in de oproep.

De maximale EU-subsidie per project bedraagt 4 miljoen EUR.

Hoe wordt het vaste bedrag voor het project vastgesteld?

Aanvragers moeten overeenkomstig het aanvraagformulier een gedetailleerde begrotingstabel invullen, rekening houdend met de volgende punten:

  1. Het budget moet worden beschreven zoals vereist door de begunstigden en worden onderverdeeld in samenhangende werkpakketten (bijvoorbeeld “projectbeheer”, “opleiding”, “organisatie van evenementen”, “voorbereiding en uitvoering van mobiliteit”, “communicatie en verspreiding”, “kwaliteitsborging” enz.).
  2. In het voorstel moeten de activiteiten worden beschreven die elk werkpakket behelst.
  3. Aanvragers moeten in hun voorstel een uitsplitsing geven van het vaste bedrag, met het aandeel per werkpakket (en, binnen elk werkpakket, het aandeel dat aan elke begunstigde en gelieerde entiteit is toegewezen).
  4. De beschreven kosten kunnen personeelskosten, reis- en verblijfkosten, kosten voor uitrusting en uitbesteding of andere kosten zijn (bijvoorbeeld voor de verspreiding van informatie, publicatie of vertaling).

De voorstellen zullen worden geëvalueerd aan de hand van de standaardevaluatieprocedures met de hulp van interne en/of externe deskundigen. De deskundigen beoordelen de kwaliteit van de voorstellen aan de hand van de in de oproep vastgestelde vereisten en de verwachte gevolgen, kwaliteit en efficiëntie van de actie.

Na de evaluatie van het voorstel stelt de ordonnateur de hoogte van het vaste bedrag vast, rekening houdend met de bevindingen van de verrichte beoordeling. Het vaste bedrag wordt beperkt tot een maximum van 80 % van de geraamde begroting, zoals vastgesteld na de evaluatie.

De subsidieparameters (maximaal subsidiebedrag, financieringspercentage, totale subsidiabele kosten enz.) worden vastgesteld in de subsidieovereenkomst. Financiële steun aan derden is niet toegestaan. Kosten van vrijwilligers en kmo’s zijn toegestaan. Zie deel C van deze programmagids onder “Subsidiabele directe kosten”.

De verwezenlijkingen van het project worden geëvalueerd aan de hand van de resultaten van het afgeronde project. Door die financieringsregeling is het mogelijk meer nadruk te leggen op de resultaten dan op de inbreng, waardoor er meer aandacht wordt besteed aan de kwaliteit en de mate waarin de meetbare doelstellingen zijn verwezenlijkt.

Het voorstel moet kosten omvatten voor ten minste één jaarlijkse vergadering (één vertegenwoordiger van elke volwaardige partner van het project) georganiseerd door of op initiatief van de Europese Commissie/het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur voor de uitwisseling van goede praktijken en wederzijds leren tussen kenniscentra voor beroepsopleiding.

Nadere gegevens zijn opgenomen in de modelsubsidieovereenkomst die te vinden is op het Funding and Tender Opportunities Portal (FTOP).

Tagged in:  Mobiliteit van personeel en leerlingen van beroepsopleidingen