Skip to main content

Erasmus+ Programme Guide

The essential guide to understanding Erasmus+

Need a quick overview?

This guide is a detailed technical description of the Erasmus+ programme. It is mainly intended for organisations applying for funding.

If you are looking for a quicker overview, please read how to take part.

Mobiliteitsprojecten voor hogeronderwijsstudenten en -personeel

Deze mobiliteitsactie voor hoger onderwijs ondersteunt de fysieke en gemengde mobiliteit van hogeronderwijsstudenten in elk studiegebied en in elke cyclus (korte cyclus, bachelor-, master- en doctoraatsniveau). Studenten kunnen in het buitenland studeren bij een partnerinstelling voor hoger onderwijs of een stage volgen in een onderneming, een onderzoeksinstelling, een laboratorium, een organisatie of een andere relevante werkplek in het buitenland. Studenten kunnen tevens een studieperiode in het buitenland combineren met een stage en zo hun leerresultaten en de ontwikkeling van transversale vaardigheden verbeteren. Hoewel langdurige fysieke mobiliteit sterk wordt aangespoord, is deze actie tevens gericht op de behoefte aan een flexibelere periode van fysieke mobiliteit teneinde te waarborgen dat het programma toegankelijk is voor studenten met alle mogelijke achtergronden, in verschillende situaties en in verschillende studiegebieden.

De actie stelt onderwijzend personeel in het hoger onderwijs en administratief personeel bovendien in staat deel te nemen aan activiteiten op het gebied van beroepsontwikkeling, en maakt het voor personeel uit het beroepsleven mogelijk studenten of personeel van instellingen voor hoger onderwijs te onderwijzen of op te leiden. Deze activiteiten kunnen zowel onderwijs- als opleidingsperioden beslaan (zoals job shadowing, observatieperioden, opleidingscursussen).

Bovendien wordt in het kader van deze actie steun verleend voor intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs, waardoor groepen van instellingen voor hoger onderwijs gezamenlijk curricula voor gemengde mobiliteit en activiteiten voor zowel studenten als academisch en administratief personeel kunnen ontwikkelen.

Doelstellingen van de actie

Deze actie heeft tot doel bij te dragen aan de totstandbrenging van een Europese onderwijsruimte met een wereldwijd bereik en de koppeling tussen onderwijs en onderzoek te versterken.

Daarnaast is deze actie gericht op het bevorderen van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, sociale integratie, maatschappelijke betrokkenheid, innovatie en ecologische duurzaamheid in heel Europa en daarbuiten, door studenten uit elk studiegebied en elke cyclus de kans te geven als onderdeel van hun studie in het buitenland te studeren of een opleiding te volgen. De doelstellingen van de actie zijn:

  • studenten kennis te laten maken met andere denkbeelden, kennis, onderwijs- en onderzoeksmethoden, evenals werkpraktijken binnen hun studiegebied in de Europese en internationale context;
  • hun transversale vaardigheden te ontwikkelen, zoals vaardigheden op het gebied van communicatie, taal, kritisch en probleemoplossend denken, interculturele en onderzoeksvaardigheden;
  • hun toekomstgerichte vaardigheden te ontwikkelen, waaronder digitale en groene vaardigheden, waarmee ze huidige en toekomstige uitdagingen het hoofd kunnen bieden;
  • persoonlijke ontwikkeling te bevorderen, zoals zelfvertrouwen en het vermogen zich aan nieuwe situaties aan te passen.

Het doel is voorts om personeel, met inbegrip van personeelsleden van ondernemingen, in staat te stellen in het buitenland les te geven of een opleiding te volgen als onderdeel van hun beroepsontwikkeling, teneinde:

  • hun kennis te delen;
  • kennis te maken met nieuwe onderwijsomgevingen;
  • nieuwe innovatieve pedagogische vaardigheden, curriculumontwerpvaardigheden alsook digitale vaardigheden op te doen;
  • contact te leggen met leeftijdgenoten in het buitenland om zo gemeenschappelijke activiteiten te ontwikkelen voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het programma;
  • goede praktijken uit te wisselen en de samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs te bevorderen;
  • studenten beter voor te bereiden op het beroepsleven.

De actie heeft voorts tot doel de ontwikkeling van transnationale en disciplineoverschrijdende curricula en innovatieve onderwijs- en leermethoden — met inbegrip van onlinesamenwerking, onderzoeksgebaseerd leren en probleemgerichte benaderingen — te bevorderen teneinde maatschappelijke uitdagingen het hoofd te kunnen bieden.

Hoe toegang krijgen tot de door erasmus+ geboden mobiliteitskansen voor hoger onderwijs?

De aanvragende organisatie moet in een EU-lidstaat of een met het Erasmus+-programma geassocieerd derde land zijn gevestigd en in het bezit zijn van een geldige accreditatie voor het hoger onderwijs. Zij kan een aanvraag indienen als individuele instelling voor hoger onderwijs, waarvoor een Erasmus-handvest voor hoger onderwijs (ECHE) nodig is, of namens een mobiliteitsconsortium, waarvoor een consortiumaccreditatie nodig is.

Accreditatie van individuele organisaties – het Erasmus-handvest voor hoger onderwijs

Instellingen voor hoger onderwijs (IHO’s) moeten in het bezit zijn van een Erasmus-handvest voor hoger onderwijs (ECHE)1 om bij hun nationaal agentschap van Erasmus+ een aanvraag voor een mobiliteitsproject te kunnen indienen. Door het Erasmus-handvest voor hoger onderwijs te ondertekenen, verbinden instellingen voor hoger onderwijs zich ertoe deelnemers aan mobiliteit alle nodige steun te verlenen, inclusief taalkundige voorbereiding. Mobiele deelnemers kunnen gebruikmaken van de online taalondersteuning van Erasmus+ om hun kennis van vreemde talen te verbeteren vóór en/of tijdens de mobiliteitsperiode.

Naast andere ECHE-beginselen moet de deelnemende IHO alleen in het kader van eerdere overeenkomsten tussen instellingen mobiliteit voor studie en onderwijs uitvoeren en op een eerlijke, transparante, samenhangende en goed gedocumenteerde manier toekomstige deelnemers selecteren en mobiliteitssubsidies toekennen, in overeenstemming met de bepalingen van de subsidieovereenkomst van de IHO met het nationaal agentschap. Dergelijke eerlijke en transparante procedures moeten worden gewaarborgd in alle fasen van de mobiliteit en bij het beantwoorden van vragen/klachten van deelnemers. De instelling moet waarborgen dat in het geval van studiepuntenmobiliteit inkomende studenten geen kosten worden aangerekend voor college- of inschrijvingsgeld, examens of toegang tot laboratoria en bibliotheken. Na de mobiliteit moet de instelling ook verzekeren dat zij de resultaten van de leerperiode in het buitenland automatisch en volledig erkent.

Het ECHE wordt aangevuld door de ECHE-richtsnoeren2 , een document dat instellingen voor hoger onderwijs ondersteunt bij het toepassen van de ECHE-beginselen. Instellingen voor hoger onderwijs moeten bij de toepassing van alle acties waarvoor deze accreditatie vereist is het ECHE en zijn begeleidende richtsnoeren eerbiedigen zoals het hoort. Daartoe is een ECHE-zelfbeoordeling3 ter beschikking gesteld, om instellingen voor hoger onderwijs te helpen hun prestaties bij het uitvoeren van de ECHE-beginselen te beoordelen en te bepalen welke gebieden kunnen worden versterkt, alsook aanwijzingen voor verdere verbeteringen te geven.

Hoewel instellingen voor hoger onderwijs uit niet met het programma geassocieerde derde landen niet in aanmerking komen om het ECHE te ondertekenen4 , moeten ze de ECHE-beginselen eerbiedigen. Aspecten zoals de eerlijke en transparante selectie van deelnemers, de erkenning van de leerresultaten en alle nodige steun die wordt verleend aan deelnemers aan mobiliteit moeten dan ook uitdrukkelijk worden vermeld in het interinstitutioneel akkoord voor internationale mobiliteit.

Groepaccreditatie – Erasmus-accreditatie voor mobiliteitsconsortia in het hoger onderwijs

Naast individuele IHO’s kunnen ook groepen van IHO’s financiering van een mobiliteitsproject voor hoger onderwijs aanvragen. Een dergelijke groep wordt een mobiliteitsconsortium genoemd. Het mobiliteitsconsortium moet in het bezit zijn van een Erasmus-accreditatie voor mobiliteitsconsortia in het hoger onderwijs.

De coördinator van het mobiliteitsconsortium dient namens een mobiliteitsconsortium een aanvraag in voor de Erasmus-accreditatie voor mobiliteitsconsortia in het hoger onderwijs en voor een Erasmus+-subsidie. Deze accreditatie wordt toegekend door hetzelfde nationale agentschap dat het verzoek om financiering van een mobiliteitsproject voor hoger onderwijs evalueert. De verzoeken om accreditatie en subsidies voor mobiliteitsprojecten mogen worden ingediend in het kader van dezelfde oproep. De subsidie voor mobiliteitsprojecten wordt echter alleen toegekend aan de groepen IHO’s en organisaties die het accreditatieproces met goed gevolg hebben voltooid.

Om een consortiumaccreditatie te verkrijgen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

Subsidiabiliteitscriteria

In aanmerking komende deelnemende organisaties

Een mobiliteitsconsortium in het hoger onderwijs kan uit de volgende deelnemende organisaties bestaan:

  • instellingen voor hoger onderwijs die houder zijn van een geldig Erasmus-handvest voor hoger onderwijs;
  • publieke of particuliere organisaties die actief zijn op de arbeidsmarkt of op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken.

Elke deelnemende organisatie moet zijn gevestigd in dezelfde EU-lidstaat of met het programma geassocieerd derde land. Mobiliteitsconsortia kunnen niet gevestigd zijn in niet met het programma geassocieerde derde landen.

Alle organisaties die lid zijn van het mobiliteitsconsortium moeten worden geïdentificeerd op het ogenblik dat de aanvraag voor de consortiumaccreditatie wordt ingediend.

Wie kan een aanvraag indienen?

Elke in aanmerking komende deelnemende organisatie kan optreden als coördinator en kan namens alle bij het consortium betrokken organisaties een aanvraag indienen.

Aantal deelnemende organisaties

Een mobiliteitsconsortium moet uit minstens drie in aanmerking komende deelnemende organisaties bestaan, waaronder twee IHO’s.

Geldigheidsduur van de consortiumaccreditatie

De hele programmeringsperiode.

Als na de toekenning van de accreditatie de samenstelling van het mobiliteitsconsortium ingrijpend verandert, moet een nieuwe aanvraag voor accreditatie worden ingediend.

Waar aanvragen?

Bij het nationaal agentschap in het land waar de aanvragende organisatie is gevestigd.

Wanneer aanvragen?

Aanvragers moeten hun accreditatieaanvraag uiterlijk op 20 februari om 12:00:00 uur (’s middags, Belgische tijd) indienen voor projecten die van start gaan op 1 juni van datzelfde jaar of latere jaren.

Hoe indienen?

In deel C van deze gids wordt uiteengezet hoe de aanvraag wordt ingediend.

Toekenningscriteria

De aanvraag voor accreditatie wordt getoetst aan de volgende toekenningscriteria:

Relevantie van het consortium - (maximaal 30 punten)

  • De mate waarin het voorstel relevant is voor:
    • de doelstellingen van de actie;
    • de behoeften en doelstellingen van de organisaties die deelnemen aan de activiteiten van het consortium, en van de individuele deelnemers.
  • De mate waarin het voorstel relevant is voor de eerbiediging en bevordering van gedeelde EU-waarden, zoals eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, en de bestrijding van elke vorm van discriminatie.
  • De mate waarin het voorstel:
    • deelnemers in staat stelt hoogwaardige leerresultaten te behalen;
    • de capaciteiten en de internationale werkingssfeer van de deelnemende organisaties verruimt;
    • meerwaarde oplevert op EU-niveau in de vorm van resultaten die niet worden bereikt in het geval dat activiteiten door elke IHO afzonderlijk worden uitgevoerd.

Kwaliteit van de consortiumsamenstelling en samenwerkingsregelingen - (maximaal 20 punten)

  • De mate waarin:
    • het consortium beschikt over een passende samenstelling met uitzendende instellingen voor hoger onderwijs en, waar nodig, aanvullende deelnemende organisaties uit andere sociaaleconomische sectoren die beschikken over het vereiste profiel, de nodige ervaring en deskundigheid om het project in elk opzicht met succes te voltooien;
    • de consortiumcoördinator ervaringen heeft opgedaan met het beheer van een consortium of een soortgelijk project;
    • de rollen, verantwoordelijkheden en taken/middelen duidelijk verdeeld zijn, en die verdeling wijst op de inzet en actieve bijdrage van alle deelnemende organisaties;
    • de taken/middelen worden gebundeld en gedeeld;
    • de verantwoordelijkheden voor contractuele kwesties en kwesties van financieel beheer duidelijk omschreven zijn;
    • het consortium nieuwkomers en minder ervaren organisaties bij de actie betrekt.

Kwaliteit met betrekking tot ontwerp en uitvoering van consortiumactiviteiten - (maximaal 20 punten)

  • De duidelijkheid, volledigheid en kwaliteit van alle fasen in een mobiliteitsproject (voorbereiding, uitvoering van mobiliteitsactiviteiten en follow-up);
  • De kwaliteit van de praktische regelingen, wijze van beheer en ondersteuning (bijvoorbeeld ontvangende organisaties zoeken, onderlinge afstemming, informatie, taalkundige en interculturele ondersteuning, toezicht);
  • De kwaliteit van samenwerking, coördinatie en communicatie, niet alleen tussen de deelnemende organisaties, maar ook met andere relevante belanghebbenden;
  • Voor zover van toepassing, de kwaliteit van regelingen met het oog op de erkenning en validering van leerresultaten van de deelnemers, alsook het consistente gebruik van Europese instrumenten voor transparantie en erkenning;
  • Indien van toepassing, de geschiktheid van maatregelen om de deelnemers aan mobiliteitsactiviteiten te selecteren en om kansarmen aan te zetten tot deelname aan mobiliteitsactiviteiten.

Effect en verspreiding - (maximaal 30 punten)

  • De kwaliteit van de maatregelen om de resultaten van de door het consortium geleide activiteiten te evalueren;
  • De potentiële effecten van het project:
    • op deelnemers en deelnemende organisaties tijdens en na afloop van het project;
    • buiten de organisaties en personen die rechtstreeks deelnemen aan het project, op institutioneel, lokaal, regionaal, nationaal en/of internationaal niveau.
  • De geschiktheid en kwaliteit van maatregelen met het oog op de verspreiding van de resultaten van de door het consortium geleide activiteiten, zowel binnen de deelnemende organisaties en bij partners, als elders.

Om voor accreditatie in aanmerking te komen, moeten de voorstellen een minimumscore van in totaal 60 punten behalen. Bovendien moeten de voorstellen voor elk toekenningscriterium een score behalen van minstens de helft van het maximumaantal punten.

Een project opzetten

De aanvragende organisatie vraagt subsidie aan voor het mobiliteitsproject, ondertekent de subsidieovereenkomst en voert deze uit, en brengt verslag uit.

De organisaties die deelnemen aan het mobiliteitsproject vervullen de volgende rollen en taken:

  • Uitzendende organisatie: selecteert studenten/personeelsleden en zendt ze uit naar het buitenland. Deze verantwoordelijkheden omvatten ook subsidiebetalingen (voor deelnemers uit EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen), voorbereiding, toezicht en automatische erkenning met betrekking tot de mobiliteitsperiode.
  • Ontvangende organisatie: ontvangt studenten/personeelsleden uit het buitenland en biedt ze een studie-/stageprogramma of een programma met opleidingsactiviteiten, of laat ze onderwijs geven. Deze verantwoordelijkheden omvatten ook subsidiebetalingen (voor deelnemers uit niet met het programma geassocieerde derde landen).
  • Intermediaire organisatie: een organisatie die actief is op de arbeidsmarkt of op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdwerk in een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land. Deze organisatie kan lid zijn van een mobiliteitsconsortium zijn, maar is geen uitzendende organisatie. Haar rol kan erin bestaan de administratieve procedures van de uitzendende instellingen voor hoger onderwijs te delen en te vereenvoudigen, in het geval van stages de studentenprofielen beter af te stemmen op de behoeften van ondernemingen, en deelnemers gezamenlijk voor te bereiden.

De uitzendende en ontvangende organisaties moeten vóór het begin van de mobiliteitsperiode overeenstemming bereiken met de studenten/personeelsleden over de uit te voeren activiteiten, respectievelijk in een leerovereenkomst wat de studenten betreft en in een mobiliteitsovereenkomst wat de personeelsleden betreft. In deze overeenkomsten staat de inhoud voor de mobiliteitsperiode in het buitenland en worden de bepalingen inzake de formele erkenning door alle partijen gespecificeerd. De rechten en plichten zijn uiteengezet in de door de begunstigde en de deelnemer ondertekende subsidieovereenkomst. Vindt de activiteit plaats tussen twee instellingen voor hoger onderwijs (studentenmobiliteit voor studiedoeleinden, met inbegrip van gemengde mobiliteit, en personeelsmobiliteit voor onderwijsdoeleinden), dan moeten de uitzendende en ontvangende instelling een “interinstitutioneel akkoord” sluiten voordat de uitwisseling kan beginnen.

Horizontale dimensies

Bij de ontwikkeling van een mobiliteitsproject moeten de volgende horizontale dimensies worden versterkt:

Inclusie en diversiteit in het kader van mobiliteit in het hoger onderwijs

Teneinde studenten- en personeelsmobiliteit zo toegankelijk mogelijk te maken overeenkomstig de beginselen van het ECHE, moeten IHO’s gelijke en billijke toegang en kansen waarborgen voor zowel huidige als toekomstige deelnemers met alle mogelijke achtergronden. Dat betekent dat ook kansarme deelnemers aan mobiliteit moeten kunnen deelnemen, zoals deelnemers met lichamelijke of geestelijke gezondheidsproblemen, studenten met kinderen, studenten die werken of professionele atleten zijn en studenten uit studiegebieden die ondervertegenwoordigd zijn bij mobiliteit. Het vaststellen van interne selectieprocedures waarbij rekening wordt gehouden met rechtvaardigheid en inclusie en de integrale toetsing van de aanvraag op academische verdienste en motivatie, is van essentieel belang voor de naleving van dit beginsel. Daarnaast worden IHO’s aangespoord binnen hun curricula geïntegreerde mobiliteitskansen toe te passen, bijvoorbeeld in de vorm van mobiliteitsvensters, teneinde de deelname van studenten in alle studiegebieden te bevorderen. Gemengde mobiliteit kan in dit opzicht aanvullende mogelijkheden bieden die beter geschikt zijn voor bepaalde personen of groepen van studenten. In dat verband helpt het om binnen de instellingen voor hoger onderwijs diversiteitsmedewerkers te hebben om inclusie en diversiteit aan de orde te stellen. Zo kunnen inclusiefunctionarissen helpen bij het vergroten van het bewustzijn en het uitstippelen van strategieën met betrekking tot communicatie en voorlichting, toereikende ondersteuning gedurende het gehele mobiliteitsproces waarborgen in samenwerking met de betreffende collega’s, en de samenwerking bevorderen tussen de betreffende personeelsleden binnen de instelling die deskundig zijn op het gebied van inclusie en diversiteit.

Ecologische duurzaamheid en groene praktijken in het kader van mobiliteit in het hoger onderwijs

Overeenkomstig de beginselen van het ECHE moeten IHO’s milieuvriendelijke praktijken bevorderen bij alle activiteiten die verband houden met het programma. Dat houdt in dat zij het gebruik van duurzame vervoersmiddelen voor mobiliteit bevorderen, actieve stappen ondernemen om evenementen, conferenties en vergaderingen met betrekking tot Erasmus+-mobiliteit op een milieuvriendelijkere manier te organiseren en administratieve processen die normaal op papier gebeuren vervangen door digitale processen (in overeenstemming met de normen en het tijdschema van het Europees studentenkaart-initiatief). IHO’s moeten voorts alle deelnemers beter bekend maken met de reeks maatregelen die ze tijdens hun verblijf in het buitenland kunnen nemen om de koolstof- en ecologische voetafdruk van hun mobiliteitsactiviteiten te verkleinen en hun vorderingen te monitoren bij het verwezenlijken van duurzamere mobiliteitsactiviteiten voor studenten en personeel.

Digitalisering en digitaal onderwijs en vaardigheden bij mobiliteit in het hoger onderwijs

In overeenstemming met de beginselen van het ECHE, moeten IHO’s digitaal beheer van studentenmobiliteit implementeren overeenkomstig de technische normen van het Europees studentenkaart-initiatief5 . Dat betekent dat aan het programma deelnemende IHO’s verbinding moeten maken met het Erasmus Without Paper Network om mobiliteitsgegevens uit te wisselen en overeenkomsten betreffende digitaal leren en digitale interinstitutionele akkoorden te beheren zodra deze functies operationeel zijn. IHO’s kunnen hun organisatorische subsidiesteun inzetten voor de uitvoering van digitaal mobiliteitsbeheer. De instellingen moeten gemengde mobiliteit — oftewel fysieke mobiliteit in combinatie met een virtuele component — bevorderen teneinde flexibelere mobiliteitsvormen te kunnen bieden, de leerresultaten verder te verbeteren en de effecten van de fysieke mobiliteit te verhogen. Voor deelname aan gemengde mobiliteit, met inbegrip van de virtuele component, moeten IHO’s de kwaliteit van gemengde mobiliteitsactiviteiten en formele erkenning waarborgen. De instellingen moeten de mogelijkheden binnen het programma om relevante digitale vaardigheden in alle studiegebieden te verwerven en verder te ontwikkelen ook onder de aandacht brengen bij hun studenten en personeel, met inbegrip van Digital Opportunity Traineeships voor studenten en pas afgestudeerden om digitale vaardigheden verder te ontwikkelen of te verwerven6 . Ook onderwijzend en administratief personeel kan voordeel halen uit op digitale vaardigheden gerichte opleiding met het oog op de inzet van digitale technologieën in cursussen en het digitaliseren van administratieve processen7  

Participatie en maatschappelijke betrokkenheid

Het programma is bedoeld om deelnemers te helpen om de voordelen te ontdekken van actief burgerschap en deelname aan de democratie. Ondersteunde mobiliteitsactiviteiten moeten de vaardigheden voor deelname aan verschillende domeinen van de burgermaatschappij versterken, evenals de ontwikkeling van sociale en interculturele competenties, kritisch denken en mediageletterdheid. Waar mogelijk moeten projecten mogelijkheden bieden om deel te nemen aan de democratie en om maatschappelijke betrokkenheid en burgerzin te tonen door middel van formele of niet-formele leeractiviteiten, en praktijken op het gebied van cocreatie en gezamenlijk ontwerp van leeractiviteiten bevorderen. Deelname aan mobiliteitsactiviteiten moet bij de deelnemers tevens leiden tot een beter begrip van de Europese Unie en haar gemeenschappelijke waarden, met inbegrip van de eerbiediging van de democratische beginselen, de menselijke waardigheid, eenheid en diversiteit, de interculturele dialoog, en het Europese maatschappelijke, culturele en historische erfgoed.

Beschrijving van de activiteiten

Studentenmobiliteit

Studentenmobiliteit kan worden verricht in elk studiegebied en in elke cyclus (korte cyclus, bachelor, master, doctoraat). Om zeker te stellen dat de mobiliteitsactiviteiten van hoge kwaliteit zijn en een maximaal effect sorteren op de studenten, moet de mobiliteitsactiviteit in overeenstemming zijn met de leerdoelen van de student in de te behalen graad en met diens persoonlijke ontwikkelingsbehoeften.

Studenten kunnen de hieronder beschreven activiteiten uitvoeren:

  • een studieperiode in het buitenland bij een partnerinstelling voor hoger onderwijs. De studieperiode in het buitenland moet onderdeel zijn van het studieprogramma dat de student volgt voor het behalen van een diploma in welke cyclus dan ook. Een studieperiode in het buitenland kan ook een stageperiode omvatten. Een dergelijke combinatie creëert synergieën tussen de academische en professionele ervaring in het buitenland;

De studiebelasting bestaat in landen die tot de Europese ruimte voor hoger onderwijs (EHEA) behoren in een academisch jaar van een voltijdstudie normaal gesproken uit onderwijscomponenten van in totaal 60 ECTS-studiepunten (of gelijkwaardig in landen buiten de EHEA). Aanbevolen wordt om voor mobiliteitsperioden die korter zijn dan een volledig academisch jaar, de onderwijscomponenten in de leerovereenkomst naar evenredigheid aan te passen;

  • een stage in het buitenland in een onderneming, een onderzoeksinstelling, een laboratorium, een organisatie, of een andere relevante werkplek. Stages in het buitenland worden ondersteund voor studies in iedere studiecyclus en voor pas afgestudeerden. Dit omvat onder meer assistentschappen voor docenten in opleiding en onderzoeksassistentschappen voor studenten en doctoraatskandidaten in relevante onderzoeksinstellingen. Teneinde de synergieën met Horizon Europa verder te versterken, kunnen deze mobiliteitsactiviteiten ook plaatsvinden in het kader van vanuit Horizon Europa gefinancierde onderzoeksprojecten met volledige inachtneming van het beginsel van het verbod op dubbele EU-financiering. Waar mogelijk moeten de stages een geïntegreerd onderdeel uitmaken van het studieprogramma van de student.

Wat de werkbelasting betreft, moeten de deelnemers in beginsel voltijds werken, op basis van de werktijden van de ontvangende organisatie.

Om in het kader van mobiliteit op doctoraatsniveau beter te kunnen beantwoorden aan de diverse leer- en opleidingsbehoeften van promovendi en gelijke kansen te waarborgen ten opzichte van personen met de status van personeel in het hoger onderwijs, kunnen promovendi en pas afgestudeerden (“postdocs”)8 kortlopende of langlopende fysieke perioden van studie- of stagemobiliteit in het buitenland volgen. Het toevoegen van een virtuele component aan de fysieke mobiliteit wordt aangemoedigd.

Elke studie- of stageperiode in het buitenland, met inbegrip van mobiliteit van promovendi, kan ongeacht de duur worden uitgevoerd als gemengde mobiliteit. Gemengde mobiliteit verwijst naar een combinatie van fysieke mobiliteit met een virtuele component die een online leeruitwisseling in samenwerkingsverband en teamwerk bevordert. Zo kan de virtuele component bijvoorbeeld lerenden uit verschillende landen en studiegebieden online samenbrengen voor het volgen van onlinecursussen of om samen en gelijktijdig aan opdrachten te werken die erkend zijn als onderdeel van hun studie.

Studenten kunnen voorts gemengde mobiliteit volgen door deel te nemen aan een intensief programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs overeenkomstig de specifieke subsidiabiliteitscriteria voor intensieve gemengde programma’s zoals beschreven in deze gids.

Personeelsmobiliteit

Elk type personeelslid uit het hoger onderwijs of uitgenodigd personeelslid van buiten de IHO’s kan deelnemen aan personeelsmobiliteit. Om zeker te stellen dat de mobiliteitsactiviteiten van hoge kwaliteit zijn en een maximaal effect sorteren, moet de mobiliteitsactiviteit verband houden met de beroepsontwikkeling van de personeelsleden, hun leerbehoeften en hun behoeften op het gebied van persoonlijke ontwikkeling.

Personeelsleden kunnen de hieronder beschreven activiteiten uitvoeren:

  • een onderwijsperiode in het buitenland bij een partnerinstelling voor hoger onderwijs. De onderwijsperiode in het buitenland stelt onderwijzend personeel van instellingen voor hoger onderwijs of bedrijfspersoneel in staat les te geven aan een partnerinstelling voor hoger onderwijs in het buitenland. Personeelsmobiliteit voor onderwijsdoeleinden is mogelijk in elk studiegebied.
  • een opleidingsperiode in het buitenland bij een partnerinstelling voor hoger onderwijs, een bedrijf of een andere relevante werkplek. De opleidingsperiode in het buitenland stelt onderwijzend personeel van IHO’s in staat deel te nemen aan opleidingsactiviteiten in het buitenland die relevant zijn voor hun dagelijkse werkzaamheden in de IHO. Dit kan plaatsvinden in de vorm van opleidingsevenementen (met uitzondering van conferenties) of job shadowing en observatieperioden.

Een mobiliteitsperiode in het buitenland voor personeel kan zowel onderwijs- als opleidingsactiviteiten omvatten. Iedere onderwijs- of opleidingsperiode in het buitenland kan worden doorlopen in de vorm van gemengde mobiliteit.

Intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs

Dit betreft kortlopende intensieve programma’s waarin gebruik wordt gemaakt van innovatieve leer- en onderwijsmethoden, met inbegrip van de inzet van onlinesamenwerking. De programma’s kunnen probleemgericht leren bestrijken waarbij transnationale en multidisciplinaire teams samenwerken bij de aanpak van bepaalde uitdagingen, bijvoorbeeld met betrekking tot de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN of andere door regio’s, steden of bedrijven aangekaarte maatschappelijke uitdagingen. Het intensieve programma moet meerwaarde bieden ten opzichte van bestaande cursussen of opleidingen die door de deelnemende IHO’s worden aangeboden, en kan meerdere jaren beslaan. Door nieuwe en flexibelere mobiliteitsvormen mogelijk te maken waarin fysieke mobiliteit wordt gecombineerd met een virtuele component, hebben intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs tot doel studenten met alle mogelijke achtergronden, in elk studiegebied en in elke cyclus te bereiken.

Groepen van instellingen voor hoger onderwijs krijgen de mogelijkheid kortlopende intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs te organiseren in het kader van leer-, onderwijs- en opleidingsactiviteiten voor studenten en personeel. Tijdens deze intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs doorlopen groepen studenten en/of personeelsleden als lerenden een periode van kortlopende fysieke mobiliteit in het buitenland in combinatie met een verplichte virtuele component die een online leeruitwisseling in samenwerkingsverband en teamwerk bevordert. De virtuele component moet lerenden online samenbrengen, zodat zij samen en gelijktijdig kunnen werken aan specifieke opdrachten die in het intensieve programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs zijn geïntegreerd en meetellen in het kader van de algemene leerresultaten.

Daarnaast kunnen intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs openstaan voor deelname door studenten en personeelsleden van elke IHO, met inbegrip van plaatselijke studenten en plaatselijk personeel. Intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs creëren capaciteit voor het ontwikkelen en toepassen van innovatieve leer- en onderwijspraktijken in de deelnemende IHO’s.

Internationale mobiliteitsactiviteiten waarbij niet met het Programma geassocieerde derde landen betrokken zijn

De nadruk van de mobiliteitsactie voor hoger onderwijs ligt op het ondersteunen van mobiliteitsactiviteiten tussen EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen — de Europese dimensie. Daarnaast wordt de internationale dimensie ondersteund door de actie via twee onderdelen met mobiliteitsactiviteiten waarbij niet met het programma geassocieerde derde landen uit de hele wereld betrokken zijn.

Een onderdeel biedt ondersteuning aan mobiliteit naar alle niet met het programma geassocieerde derde landen (regio’s 1‑149 ) en wordt gefinancierd met middelen voor het interne beleid van de EU10 . Een ander onderdeel biedt ondersteuning aan mobiliteit van en naar niet met het programma geassocieerde derde landen (met uitzondering van de regio’s 13 en 14) en wordt gefinancierd met instrumenten voor het externe optreden van de EU (zie deel A van deze gids onder “Begunstigde landen”).

De twee onderdelen van internationale mobiliteit hebben verschillende, doch complementaire doelstellingen, waarin de beleidsprioriteiten van de respectieve financieringsbronnen tot uiting komen:

Internationale uitgaande mobiliteit ondersteund door middelen voor intern beleid

De nadruk ligt vooral op de ontwikkeling van toekomstgerichte en andere relevante vaardigheden van studenten en personeel van in de EU-lidstaten en in met het programma geassocieerde derde landen gevestigde IHO’s. Internationale mobiliteitsactiviteiten naar niet-geassocieerde landen worden gefinancierd uit de aan mobiliteitsprojecten toegekende subsidie. Subsidieontvangers kunnen maximaal 20 % van de laatst toegekende projectsubsidie gebruiken voor uitgaande mobiliteit naar niet-geassocieerde landen over de hele wereld (regio’s 1‑14). Deze mogelijkheden moeten organisaties in een EU-lidstaat of in een niet met het programma geassocieerd derde land ertoe aanmoedigen om met verschillende niet met het programma geassocieerde derde landen uitgaande mobiliteitsactiviteiten te ontwikkelen en moeten een zo breed mogelijke geografische reikwijdte bestrijken.

Internationale uitgaande en inkomende mobiliteit ondersteund door middelen voor extern beleid

Deze actie is in overeenstemming met de externe prioriteiten van de EU; zodoende zijn een aantal doelen en regels voor samenwerking met de twaalf in aanmerking komende regio’s (1‑12) vastgesteld, die verderop worden toegelicht onder “aanvullende informatie voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid”.

Tenzij anders vermeld, zijn de in deze actie beschreven internationale mobiliteitsactiviteiten van toepassing op beide onderdelen.

Welke criteria worden gehanteerd om een aanvraag in te dienen voor een mobiliteitsproject en dat uit te voeren?

Algemene subsidiabiliteitscriteria hebben betrekking op de algemene vereisten op projectniveau, terwijl de hieronder genoemde specifieke criteria betrekking hebben op de vereisten betreffende de uitvoering van specifieke activiteiten. 

Algemene subsidiabiliteitscriteria voor mobiliteitsprojecten

Om in aanmerking te komen voor een Erasmus+-subsidie, moet een aanvrager aan de volgende criteria voldoen: 

Subsidiabele activiteiten

Instellingen voor hoger onderwijs (IHO’s) mogen een of meer van de volgende activiteiten uitvoeren:

  • studentenmobiliteit voor studiedoeleinden;
    • studentenmobiliteit voor stagedoeleinden;
  • personeelsmobiliteit voor onderwijsdoeleinden;
  • personeelsmobiliteit voor opleidingsdoeleinden;
  • Intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs (niet voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid)

In aanmerking komende stromen van mobiliteitsactiviteiten:

  • Voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor intern beleid: uit EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen naar om het even welk land in de wereld (EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen en niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 1‑14).
  • Voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid: tussen EU-lidstaten of met het programma geassocieerde derde landen en niet met het programma geassocieerde derde landen (met uitzondering van de regio’s 13 en 14).

Wie kan een aanvraag indienen?

Organisaties die in het bezit zijn van de volgende accreditatie, kunnen een subsidie aanvragen:

  • Voor een aanvraag als individuele IHO: instellingen voor hoger onderwijs die gevestigd zijn in een EU-lidstaat of in een met het programma geassocieerd derde land en waaraan een Erasmus-handvest voor hoger onderwijs (ECHE) is toegekend.
  • Voor een aanvraag als mobiliteitsconsortium: coördinerende organisaties die zijn gevestigd in een EU-lidstaat of in een met het programma geassocieerd derde land en die een consortium coördineren waaraan een Erasmus-accreditatie voor mobiliteitsconsortia in het hoger onderwijs is toegekend. Organisaties die niet in het bezit zijn van een geldige consortiumaccreditatie, kunnen in het kader van een en dezelfde oproep, of van een vorige oproep, namens een mobiliteitsconsortium hierom verzoeken en een subsidieaanvraag voor een mobiliteitsproject indienen. Alle betrokken instellingen voor hoger onderwijs uit EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen moeten in het bezit zijn van een Erasmus-handvest voor hoger onderwijs (ECHE). Deze organisaties komen alleen in aanmerking voor een mobiliteitsproject als gunstig gevolg wordt gegeven aan hun verzoek om een consortiumaccreditatie.

Hogeronderwijsstudenten en -personeel kunnen niet rechtstreeks een subsidie aanvragen: de selectiecriteria voor deelname aan de mobiliteitsactiviteiten en aan intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs worden vastgesteld door de instelling voor hoger onderwijs waar ze studeren of werken.

Begunstigde landen

Voor deelname aan activiteiten:

  • elke EU-lidstaat of elk met het programma geassocieerd derde land
  • elk niet met het programma geassocieerd derde land (zie voor mogelijke voorwaarden bij mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid “Aanvullende informatie voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid” in deze actie en “Begunstigde landen” in deel A)

Aantal deelnemende organisaties

In het aanvraagformulier wordt één organisatie vermeld (de aanvrager). Dit is één individuele IHO dan wel een coördinator van een mobiliteitsconsortium dat in een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land is gevestigd.

Bij de uitvoering van het mobiliteitsproject moeten minimaal twee organisaties (minstens één uitzendende en één ontvangende organisatie) betrokken zijn. Voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid moet minimaal één organisatie uit een niet-geassocieerd derde land betrokken zijn.

Voor intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs in mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor intern beleid: naast de aanvrager (aanvragende IHO of een IHO in een aanvragend mobiliteitsconsortium), moeten minstens twee IHO’s uit twee andere EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen tijdens de uitvoering betrokken zijn bij de organisatie van een intensief programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs. 

Duur van het project

Mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor intern beleid: 26 maanden

Mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid: 24 of 36 maanden

Waar aanvragen?

Bij het nationaal agentschap in het land waar de aanvragende organisatie is gevestigd.

Wanneer aanvragen?

Aanvragers moeten hun subsidieaanvraag uiterlijk indienen op 20 februari om 12:00:00 uur (‘s middags, Belgische tijd), zowel voor projecten gefinancierd met middelen voor intern beleid die van start gaan op 1 juni van hetzelfde jaar als voor projecten gefinancierd met instrumenten voor extern optreden die van start gaan op 1 augustus van hetzelfde jaar.

Hoe aanvragen?

In deel C van deze gids wordt uiteengezet hoe de aanvraag wordt ingediend.

Andere criteria

Een IHO kan bij haar nationaal agentschap subsidies aanvragen via twee verschillende kanalen:

  • rechtstreeks als individuele IHO,
  • via een mobiliteitsconsortium waarvan de IHO coördinator/lid is.

Een IHO kan slechts eenmaal per selectieronde een aanvraag indienen voor een mobiliteitsproject als individuele IHO en/of als coördinerende IHO van een bepaald consortium. Niettemin mag een IHO behoren tot, of instaan voor de coördinatie van verschillende mobiliteitsconsortia die tegelijkertijd een aanvraag indienen.

Beide kanalen (individuele aanvraag en consortiumaanvraag) mogen gelijktijdig worden gebruikt. Worden in eenzelfde academiejaar subsidies aangevraagd via beide kanalen, dan blijft de IHO niettemin de verantwoordelijkheid dragen om dubbele financiering van deelnemers te vermijden.

Het mobiliteitsproject moet het Europees studentenkaart-initiatief uitvoeren om het onlinebeheer van de mobiliteitscyclus en milieuvriendelijkere en inclusievere benaderingen te vergemakkelijken overeenkomstig het Erasmus-handvest voor hoger onderwijs (ECHE) en de ECHE-richtsnoeren.

Naast de hierboven vermelde subsidiabiliteitscriteria, worden aanvragende organisaties getoetst aan de hieronder vermelde relevante subsidiabiliteitscriteria en aan de relevante uitsluitings-, selectie- en toekenningscriteria. Zie deel C van deze gids voor meer informatie.

Specifieke subsidiabiliteitscriteria voor studentenmobiliteit

Subsidiabele activiteiten

Zie de subsidiabele activiteiten in Algemene subsidiabiliteitscriteria voor mobiliteitsprojecten.

In aanmerking komende deelnemende organisaties

Studentenmobiliteit voor studiedoeleinden:

Alle deelnemende (zowel uitzendende als ontvangende) organisaties uit EU-lidstaten of met het programma geassocieerde derde landen moeten instellingen voor hoger onderwijs (IHO’s) zijn waaraan een ECHE is toegekend. Alle (zowel uitzendende als ontvangende) organisaties uit niet met het programma geassocieerde derde landen moeten IHO’s zijn die erkend zijn door de bevoegde autoriteiten en zij moeten interinstitutionele akkoorden met hun partners uit EU-lidstaten of met het programma geassocieerde derde landen hebben ondertekend voordat de mobiliteit plaatsvindt.

Studentenmobiliteit voor stagedoeleinden:

De uitzendende organisatie moet een IHO zijn uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land waaraan een ECHE is toegekend of een IHO zijn uit een niet-geassocieerd derde land die erkend is door de bevoegde autoriteiten en die interinstitutionele akkoorden met haar partners uit EU-lidstaten of met het programma geassocieerde derde landen heeft ondertekend voordat de mobiliteit plaatsvindt.  In het geval van studentenmobiliteit voor stagedoeleinden zijn mogelijke ontvangende organisaties11 :

  • een publieke of particuliere organisatie die actief is op de arbeidsmarkt of op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugdzaken, onderzoek en innovatie. Voorbeelden van dergelijke organisaties zijn:
    • kleine, middelgrote of grote ondernemingen uit de publieke of particuliere sector (met inbegrip van sociale ondernemingen);
    • lokale, regionale of nationale publieke organen;
    • ambassades of consulaire posten van de uitzendende EU-lidstaat of het uitzendende met het programma geassocieerd derde land;
    • sociale partners of andere vertegenwoordigers uit het beroepsleven, met inbegrip van kamers van koophandel, ambachtelijke/beroepsverenigingen en vakbonden;
    • onderzoeksinstellingen;
    • stichtingen;
    • scholen/instituten/onderwijscentra (op elk niveau, van peuter- en kleuteronderwijs tot hoger secundair onderwijs, met inbegrip van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie);
  • organisaties of verenigingen zonder winstoogmerk, niet-gouvernementele organisaties (ngo’s);
  • verstrekkers van diensten inzake studie- en beroepskeuzevoorlichting;
  • een IHO uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land waaraan een ECHE is toegekend of een IHO uit een niet-geassocieerd derde land die erkend is door de bevoegde autoriteiten en die interinstitutionele akkoorden met haar partners uit een EU-lidstaat of met het programma geassocieerd derde land heeft ondertekend voordat de mobiliteit plaatsvindt.

Duur van de activiteit

Studentenmobiliteit voor studiedoeleinden: van 2 maanden (of één onderwijsperiode of trimester) tot 12 maanden fysieke mobiliteit, exclusief reistijd. Dit omvat mogelijk een aanvullende stageperiode, indien gepland, en kan op verschillende manieren worden georganiseerd, afhankelijk van de context: ofwel de ene activiteit na de andere, ofwel beide tegelijkertijd. Bij een combinatie worden de financieringsregels en de minimale duur van de studiemobiliteit in acht genomen.

Studentenmobiliteit voor stagedoeleinden: van 2 tot 12 maanden fysieke mobiliteit, exclusief reistijd.

Alle studenten, met name zij die niet kunnen deelnemen aan langdurige fysieke mobiliteit voor studie- of stagedoeleinden, bijvoorbeeld vanwege hun studiegebied of omdat zij minder mogelijkheden voor deelname hebben, mogen een kortere periode van fysieke mobiliteit combineren met een virtuele component (gemengde kortlopende mobiliteit). Daarnaast kunnen alle studenten deelnemen aan intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs. In dergelijke gevallen moet de periode voor fysieke mobiliteit 5 tot 30 dagen duren (exclusief reistijd) en moet zij worden gecombineerd met een verplichte virtuele component om samenwerking bij e-learninguitwisselingen en groepswerk te vergemakkelijken. Gemengde mobiliteit voor studiedoeleinden moet recht geven op ten minste 3 ECTS-studiepunten.

Mobiliteit voor studie- en/of stagedoeleinden voor doctoraatskandidaten: van 5 tot 30 dagen of van 2 tot 12 maanden fysieke mobiliteit (mobiliteit voor studiedoeleinden is eventueel inclusief een aanvullende stageperiode, indien gepland), exclusief reistijd.

Totale duur per studiecyclus:

Dezelfde student kan deelnemen aan mobiliteitsperioden van in totaal maximaal 12 maanden12 fysieke mobiliteit per studiecyclus13 , ongeacht aantal en soort mobiliteitsactiviteiten:

  • tijdens de eerste studiecyclus (bachelorgraad of gelijkwaardig) inclusief de korte cyclus (niveau 5 en 6 van het Europees kwalificatiekader);
  • tijdens de tweede studiecyclus (mastergraad of gelijkwaardig – niveau 7 van het Europees kwalificatiekader); en
  • tijdens de derde cyclus als "doctoraatskandidaat" (doctoraatsniveau of niveau 8 van het Europees kwalificatiekader).

De duur van een door pas afgestudeerden gevolgde stage telt mee voor de maximale duur van 12 maanden van de studiecyclus waarin ze de stage aanvragen.

De periode van fysieke mobiliteit kan worden onderbroken. De onderbrekingsperiode telt niet mee voor de duur van de mobiliteitsactiviteit.

Voor stages wordt een vakantie van de onderneming/organisatie niet als onderbrekingsperiode beschouwd.  De subsidie loopt gedurende die vakantie door. De vakantieperiode telt mee voor de minimumduur van een stageperiode.

Locatie(s) van de activiteit

De studenten moeten hun fysieke mobiliteitsactiviteiten uitvoeren in een andere EU-lidstaat of een ander met het programma geassocieerd derde land of niet met het programma geassocieerd derde land dan het land van de uitzendende organisatie en het land waar de student tijdens zijn/haar studie verblijft14

In aanmerking komende deelnemers

Studenten die zijn ingeschreven in een IHO voor een studieprogramma dat wordt bekroond met een erkende graad, met inbegrip van dubbele/gezamenlijke graden15 , of een andere erkende kwalificatie op tertiair niveau (tot en met doctoraatsniveau). In het geval van mobiliteit op doctoraatsniveau moet de deelnemer zich op niveau 8 van het Europees kwalificatiekader bevinden.

Pas afgestudeerden in het hoger onderwijs mogen deelnemen aan mobiliteitsactiviteiten voor stagedoeleinden. De begunstigde organisatie kan ervoor kiezen geen stages voor pas afgestudeerden te organiseren. Pas afgestudeerden moeten worden geselecteerd door hun IHO tijdens het laatste studiejaar en moeten hun stage in het buitenland voltooien binnen één jaar na het afstuderen16

Andere criteria

Studentenmobiliteit is mogelijk in elk studiegebied. Studentenmobiliteit kan bestaan uit een studieperiode in combinatie met een kortlopende stage (van minder dan 2 maanden) die dan als totale studieperiode wordt beschouwd. De student, de uitzendende en ontvangende organisatie moeten een leerovereenkomst ondertekenen.

De studieperiode in het buitenland moet onderdeel zijn van het studieprogramma dat de student volgt voor het behalen van een diploma. Waar mogelijk moeten de stages een geïntegreerd onderdeel uitmaken van het studieprogramma van de student.

Het volgen van cursussen in een instelling voor hoger onderwijs (IHO) wordt niet beschouwd als een stage.

In het geval van gemengde studentenmobiliteit kunnen de activiteiten deelname aan cursussen in een vorm van gecombineerd afstands- en contactonderwijs bij een IHO van een partnerland betreffen, alsook online-opleidingen en werkopdrachten of deelname aan intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs.

Zie met betrekking tot internationale mobiliteit onder “Internationale mobiliteitsactiviteiten waarbij niet met het programma geassocieerde derde landen betrokken zijn”.

Specifieke subsidiabiliteitscriteria voor personeelsmobiliteit

Subsidiabele activiteiten

Zie de subsidiabele activiteiten in Algemene subsidiabiliteitscriteria voor mobiliteitsprojecten.

In aanmerking komende deelnemende organisaties

Personeelsmobiliteit voor onderwijsdoeleinden:

De uitzendende organisatie moet:

  • een IHO zijn uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land waaraan een ECHE is toegekend, of
  • een IHO zijn uit een niet met het programma geassocieerd derde land, die erkend is door de bevoegde autoriteiten en die interinstitutionele akkoorden met haar partners uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land heeft ondertekend, of
  • in het geval van het personeel dat is uitgenodigd om te doceren aan een IHO: een publieke of particuliere organisatie (waaraan geen ECHE is toegekend) in een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land of een niet met het programma geassocieerd derde land zijn die actief is op de arbeidsmarkt of op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugdzaken, onderzoek en innovatie. Voorbeelden van dergelijke organisaties zijn:
    • kleine, middelgrote of grote ondernemingen uit de publieke of particuliere sector (met inbegrip van sociale ondernemingen);
    • lokale, regionale of nationale publieke organen;
    • sociale partners of andere vertegenwoordigers uit het beroepsleven, met inbegrip van kamers van koophandel, ambachtelijke/beroepsverenigingen en vakbonden;
    • onderzoeksinstellingen;
    • stichtingen;
    • scholen/instituten/onderwijscentra (op elk niveau, van peuter- en kleuteronderwijs tot hoger secundair onderwijs, met inbegrip van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie);
    • organisaties of verenigingen zonder winstoogmerk, niet-gouvernementele organisaties (ngo’s);
    • verstrekkers van diensten inzake studie- en beroepskeuzevoorlichting.

De ontvangende organisatie moet een IHO zijn uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land waaraan een ECHE is toegekend of een IHO zijn uit een niet met het programma geassocieerd derde land die erkend is door de bevoegde autoriteiten en die een interinstitutioneel akkoord met een partner uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land heeft ondertekend voordat de mobiliteit plaatsvindt.

Personeelsmobiliteit voor opleidingsdoeleinden:

De uitzendende organisatie moet een IHO zijn uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land waaraan een ECHE is toegekend, of een IHO zijn uit een niet met het programma geassocieerd derde land die erkend is door de bevoegde autoriteiten en die een interinstitutioneel akkoord met haar partners uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land heeft ondertekend voordat de mobiliteit plaatsvindt.

De ontvangende organisatie moet:

  • een IHO uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land waaraan een ECHE is toegekend of een IHO uit een niet-geassocieerd derde land die erkend is door de bevoegde autoriteiten en die interinstitutionele akkoorden met haar partners uit een EU-lidstaat of met het programma geassocieerd derde land heeft ondertekend voordat de mobiliteit plaatsvindt, of
  • een publieke of particuliere organisatie zijn uit EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen (of uit niet met het programma geassocieerde derde landen, indien het mobiliteitsproject wordt gefinancierd met middelen voor intern beleid) die actief is op de arbeidsmarkt of op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugdzaken, onderzoek en innovatie.

Duur van de mobiliteitsactiviteit

Personeelsmobiliteit voor onderwijs- en opleidingsdoeleinden:

De duur van de mobiliteit tussen EU-lidstaten en met het programma geassocieerde landen moet 2 tot 60 dagen fysieke mobiliteit bedragen, exclusief reistijd. Wanneer er personeel in dienst van ondernemingen is uitgenodigd, geldt een minimale duur van 1 dag fysieke mobiliteit.

In het geval van mobiliteit waarbij niet met het programma geassocieerde derde landen betrokken zijn, moet de duur ervan 5 tot 60 dagen bedragen, exclusief reistijd. Hetzelfde geldt voor uitgenodigd personeel in dienst van ondernemingen.

In alle gevallen moet het minimumaantal dagen uit opeenvolgende dagen bestaan.

De periode van fysieke mobiliteit kan worden onderbroken. De onderbrekingsperiode telt niet mee voor de duur van de mobiliteitsactiviteit.

Een onderwijsactiviteit moet bestaan uit minstens 8 lesuren per week (of elke andere verblijfsperiode die korter is dan een week). Indien de mobiliteit langer dan één week duurt, moet het minimumaantal lesuren in een onvolledige week evenredig zijn met de duur van de desbetreffende periode. De volgende uitzonderingen zijn van toepassing:

  • Er is geen minimumaantal lesuren voor uitgenodigd personeel in dienst van bedrijven.
  • Indien de activiteit wordt gecombineerd met een opleidingsactiviteit gedurende één enkele periode in het buitenland, wordt het minimumaantal lesuren per week (of elke andere verblijfsperiode die korter is dan een week) verlaagd tot 4 uur.

Alle personeelsleden kunnen deelnemen aan intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs. In het geval van personeelsmobiliteit voor opleidingsdoeleinden in het kader van een intensief programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs moet de periode voor fysieke mobiliteit 5 tot 30 dagen duren (exclusief reistijd) en moet zij worden gecombineerd met een verplichte virtuele component om samenwerking bij e-learninguitwisselingen en groepswerk te vergemakkelijken. Wanneer er sprake is van personeelsmobiliteit voor onderwijsdoeleinden in het kader van een intensief programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs ondersteund door middelen voor intern beleid, moet de fysieke mobiliteit tussen 2 en 30 dagen duren (exclusief reistijd), of ten minste 1 dag in geval van uitgenodigd personeel in dienst van bedrijven, en is de virtuele component facultatief.

Locatie(s) van de activiteit

De personeelsleden moeten hun fysiekemobiliteitsactiviteit uitvoeren in een andere EU-lidstaat of een ander met het programma geassocieerd derde land of niet met het programma geassocieerd derde land dan het land van de uitzendende organisatie en het land van verblijf17 van het personeel.

In aanmerking komende deelnemers

Personeelsmobiliteit voor onderwijsdoeleinden:

  • Personeel in dienst van een IHO in een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land of een niet met het programma geassocieerd derde land.
  • Personeel in dienst van een bedrijf uit om het even welk land, werkzaam in een publieke of particuliere organisatie (die geen IHO is in het bezit van een ECHE), actief op de arbeidsmarkt of op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken, onderzoek en innovatie en dat is uitgenodigd om te doceren aan een IHO in om het even welk land (met inbegrip van “doctoraatskandidaten” die daar werken). 

Personeelsmobiliteit voor opleidingsdoeleinden 

Personeel in dienst van een IHO in een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land of een niet met het programma geassocieerd derde land.

Overige criteria

Personeelsmobiliteit kan bestaan uit een onderwijsperiode in combinatie met een opleidingsperiode, die dan als totale onderwijsperiode wordt beschouwd. Mobiliteit voor onderwijs- of opleidingsdoeleinden kan plaatsvinden in meer dan één ontvangende organisatie in hetzelfde land, en wordt als één onderwijs- of opleidingsperiode beschouwd, waarbij de minimumduur van het verblijf van toepassing is.

Mobiliteit voor onderwijsdoeleinden is mogelijk in elk studiegebied.

Mobiliteit voor onderwijsdoeleinden kan het verstrekken van opleidingen ten behoeve van de ontwikkeling van de IHO van het partnerland beslaan.

Het personeelslid, de uitzendende en ontvangende organisatie moeten een mobiliteitsovereenkomst ondertekenen.

Zie met betrekking tot internationale mobiliteit: “Internationale mobiliteitsactiviteiten waarbij niet met het programma geassocieerde derde landen betrokken zijn”.

Specifieke subsidiabiliteitscriteria voor intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs

In aanmerking komende deelnemende organisaties

Een intensief programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs moet worden ontwikkeld en uitgevoerd door minstens drie instellingen voor hoger onderwijs (IHO’s) uit minstens drie EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen.

Bovendien mogen IHO’s of organisatie die gevestigd zijn in een EU-lidstaat, een met het programma geassocieerd derde land of een niet met het programma geassocieerd derde land deelnemen om deelnemers uit te zenden.

De uitzendende IHO’s die studenten en personeel uitzenden om als lerenden deel te nemen aan intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs moet een IHO zijn uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land waaraan een ECHE is toegekend of een IHO zijn uit een niet met het programma geassocieerd derde land die erkend is door de bevoegde autoriteiten en die interinstitutionele akkoorden met haar partners uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land heeft ondertekend voordat de mobiliteit plaatsvindt.

Voor onderwijzend en opleidend personeel dat betrokken is bij de uitvoering van het programma kan het elke organisatie uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land of uit een niet met het programma geassocieerd derde land zijn (zie in aanmerking komende deelnemers).

Deelnemers kunnen worden uitgezonden met Erasmus+-financiering of op eigen kosten deelnemen. IHO’s uit niet met het programma geassocieerde derde landen kunnen deelnemers uitzenden met Erasmus+ als de ontvangende instelling parallel daaraan een mobiliteitsproject heeft dat wordt gefinancierd met middelen voor extern beleid waarbij inkomende studenten en personeel uit deze landen worden gefinancierd. Deze deelnemers uit niet met het programma geassocieerde derde landen tellen niet mee voor de minimumvereisten.

Aan de ontvangende IHO moet een ECHE zijn toegekend. De ontvangende IHO kan dezelfde of een andere instelling zijn als de coördinerende IHO. Andere organisaties kunnen tijdens een gedeelte van de fysieke activiteit in het ontvangende land ook optreden als medeopvangende organisatie voor deelnemers.

Aan de coördinerende IHO moet ook een ECHE zijn toegekend. De coördinerende/ontvangende IHO is ofwel de aanvragende IHO ofwel een IHO die lid is van het aanvragende mobiliteitsconsortium voor een mobiliteitsproject dat wordt gefinancierd met middelen voor intern beleid.

Duur van de activiteit

De duur van de fysieke component van een intensief programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs moet 5 tot 30 dagen bedragen voor lerenden. Er zijn geen subsidiabiliteitscriteria vastgesteld voor de duur van de virtuele component, maar voor de gecombineerde virtuele en fysieke componenten moeten minstens 3 ECTS-studiepunten worden toegekend aan de studenten.

Locatie(s) van de activiteit

De fysieke activiteit kan plaatsvinden in de ontvangende IHO of op een andere locatie in het land van de ontvangende IHO.

In aanmerking komende deelnemers

Studenten

Studenten die in een IHO in een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land of een niet met het programma geassocieerd derde land zijn ingeschreven voor een studieprogramma dat wordt bekroond met een erkende graad of een andere erkende kwalificatie op tertiair niveau (tot en met doctoraatsniveau).

Personeel

Personeel in dienst van een IHO in een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land of een niet met het programma geassocieerd derde land.

Onderwijzend en opleidend personeel dat betrokken is bij de uitvoering van het programma:

  • personeel dat in een EU-lidstaat, een met het programma geassocieerd derde land of een niet met het programma geassocieerd derde land in een IHO werkt.
  • personeel dat is uitgenodigd om in een IHO te werken: afkomstig van een publieke of particuliere onderneming/organisatie (met uitzondering van IHO’s waaraan een ECHE is toegekend); de onderneming/organisatie moet afkomstig zijn van een EU-lidstaat, een met het programma geassocieerd derde land of een niet met het programma geassocieerd derde land, en actief zijn op de arbeidsmarkt of op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken. doctoraatskandidaten die daar werken zijn ook subsidiabel in het kader van deze actie.

Overige criteria

Intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs voor studenten en personeel moeten voorzien in kortlopende fysieke mobiliteit in het buitenland in combinatie met een verplichte virtuele component die een online leeruitwisseling in samenwerkingsverband en teamwerk bevordert. De virtuele component moet lerenden online samenbrengen, zodat zij samen en gelijktijdig kunnen werken aan specifieke opdrachten die in het intensieve programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs zijn geïntegreerd en meetellen in het kader van de algemene leerresultaten.

Voor intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs moeten minstens 3 ECTS-studiepunten worden toegekend aan de studenten.

Om in aanmerking te komen voor organisatorische steun, moeten er aan een intensief programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs minimaal 10 door internebeleidsfondsen ondersteunde mobiele Erasmus+-lerenden deelnemen (onderwijzend en opleidend personeel dat zich bezighoudt met de uitvoering van het programma niet meegeteld). Deze 10 mobiele lerenden moeten hun mobiliteitsperiode specifiek doorlopen om het intensieve programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs bij te wonen via een van de volgende Erasmus+-mobiliteitsactiviteiten: kortlopende gemengde studentenmobiliteit voor studiedoeleinden of gemengde personeelsmobiliteit voor opleidingsdoeleinden.

De individuele steun en, waar van toepassing, de reissubsidie voor deelnemers aan de fysiekemobiliteitsactiviteit worden verstrekt door de uitzendende IHO (en de ontvangende IHO in geval van uitgenodigd personeel in dienst van ondernemingen en deelnemers van niet met het programma geassocieerde derde landen gefinancierd met instrumenten voor het externe optreden).

Aanvullende informatie voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid

De beschikbare middelen voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid zijn in 12 begrotingsportefeuilles opgesplitst tussen verschillende regio’s in de wereld en de omvang van elke begrotingsportefeuille verschilt naargelang van de externe beleidsprioriteiten van de EU. Meer informatie over de beschikbare bedragen per begrotingsportefeuille wordt gepubliceerd op de websites van de nationale agentschappen.

De EU heeft een reeks indicatieve doelstellingen vastgesteld met betrekking tot het geografische evenwicht en de prioriteiten die op Europees niveau moeten worden behaald gedurende de volledige looptijd van het programma (2021‑2027), met inbegrip van samenwerking met de minst ontwikkelde landen. Deze indicatieve doelstellingen en prioriteiten hoeven niet te worden behaald door individuele IHO’s, maar de nationale agentschappen houden er rekening mee bij de toewijzing van het beschikbare budget. Dit zijn de doelstellingen voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid in zijn geheel op het niveau van de EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen per oproep 2027:

  • Azië:
    • minimaal 25 % van het budget moet worden besteed aan mobiliteit met de minst ontwikkelde landen (MOL’s) van de regio;
    • maximaal 25 % van het budget mag worden besteed aan mobiliteit met de landen met hoge inkomens van de regio;
    • maximaal 15 % van het budget mag worden besteed aan mobiliteit met China;
    • maximaal 10 % van het budget mag worden besteed aan mobiliteit met India.
  • Stille Zuidzee:
    • maximaal 86,5 % van het budget mag worden besteed aan mobiliteit met Australië en Nieuw-Zeeland samen.
  • Afrika ten zuiden van de Sahara:
    • minimaal 35 % van het budget moet worden besteed aan mobiliteit met de minst ontwikkelde landen (MOL’s) van de regio, met bijzondere aandacht voor prioritaire landen op het gebied van migratie;
    • maximaal 8 % van het budget mag worden besteed aan mobiliteit met om het even welk land.
  • Latijns-Amerika:
    • maximaal 30 % van het budget mag worden besteed aan mobiliteit met Brazilië en Mexico samen.
  • Oostelijk Partnerschap:
    • minimaal 40 % van het budget moet worden toegewezen aan kansarme studenten.
  • Zuidelijk Nabuurschap:
    • maximaal 15 % van het budget mag worden besteed aan mobiliteit met om het even welk land;
    • minimaal 65 % van de middelen moet worden toegewezen aan studenten, waarvan 50 % kansarme studenten moeten zijn.
  • Westelijke Balkan: de nadruk moet liggen op studentenmobiliteit.

Gezien het vereiste om bij te dragen aan de doelstellingen van het externe optreden van de EU, zijn mobiliteitsactiviteiten voor studenten van de korte cyclus en de eerste en tweede cyclus die worden uitgevoerd met landen in de regio’s 2‑11 die in aanmerking komen voor officiële ontwikkelingshulp (ODA)18 beperkt tot inkomende mobiliteit uit niet met het programma geassocieerde derde landen. Uitgaande mobiliteit naar deze regio’s staat uitsluitend ter beschikking van doctoraatsstudenten en personeel.

Als aan de aanvrager een mobiliteitsproject is toegekend dat wordt ondersteund door middelen voor intern beleid, kunnen de hierboven genoemde niet-subsidiabele internationale uitgaande mobiliteitsstromen naar deze regio’s aanvullend worden gefinancierd door dit mobiliteitsproject dat wordt ondersteund door middelen voor intern beleid.

Tot slot kunnen instellingen voor hoger onderwijs aanvragen indienen voor 100 % personeelsmobiliteit, 100 % studentenmobiliteit of een combinatie daarvan, op voorwaarde dat dit in overeenstemming is met de aanvullende subsidiabiliteitscriteria voor projecten zoals bepaald door het nationaal agentschap (zie het volgende hoofdstuk).

Aanvullende subsidiabiliteitscriteria voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid zoals bepaald door de Nationale Agentschappen

Wanneer het budget voor een bepaalde partnerregio beperkt is, kan een nationaal agentschap een of meerdere aanvullende subsidiabiliteitscriteria uit onderstaande lijst hanteren:

  • het niveau van de opleiding voor deelnemers beperken (bijvoorbeeld een beperking van de aanvragen tot slechts een of twee cycli — bachelorgraad, mastergraad of doctoraatsniveau);
  • het soort deelnemers beperken tot uitsluitend personeel of studenten;
  • de duur van de mobiliteitsperioden beperken (bijvoorbeeld studentenmobiliteit beperken tot 6 maanden, of personeelsmobiliteit beperken tot 10 dagen).

Ingeval een nationaal agentschap besluit deze aanvullende subsidiabiliteitscriteria voor de projecten te hanteren, moet deze beslissing vóór het verstrijken van de termijn voor het indienen van aanvragen worden meegedeeld, met name op de website van het nationaal agentschap.

Toekenningscriteria

Toekenningscriteria voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor intern beleid

Er vindt geen kwaliteitstoetsing plaats (de kwaliteit is reeds getoetst bij het indienen van de aanvraag van het ECHE of bij het selecteren van een accreditatie voor een mobiliteitsconsortium). Bijgevolg zijn er geen toekenningscriteria.

Aan elke in aanmerking komende subsidieaanvraag wordt (na toetsing aan de subsidiabiliteitscriteria) financiële steun toegekend.

Het maximale subsidiebedrag hangt af van een aantal elementen:

  • het aantal mobiliteitsactiviteiten waarop de aanvraag betrekking heeft;
  • de prestaties in het verleden van de aanvrager qua aantal mobiliteitsactiviteiten, kwalitatief hoogwaardige uitvoering van de activiteiten en goed financieel beheer indien de aanvrager in voorgaande jaren een soortgelijke subsidie heeft gekregen;
  • het aantal intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs waarop de aanvraag betrekking heeft;
  • het totale nationale budget dat voor de mobiliteitsactie werd uitgetrokken voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor intern beleid.

Toekenningscriteria voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid

In aanmerking komende subsidieaanvragen worden (na toetsing aan de subsidiabiliteitscriteria) getoetst aan de volgende toekenningscriteria:

Toekenningscriterium betreffende het projectniveau: Kwaliteit van het projectontwerp en samenwerkingsregelingen (maximaal 40 punten)

  • De mate waarin de aanvragende organisatie op duidelijke wijze de verantwoordelijkheden, rollen en taken tussen de partners beschrijft.
  • De mate waarin het voorstel relevant is voor de eerbiediging en bevordering van gedeelde EU-waarden, zoals eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, en de bestrijding van elke vorm van discriminatie.
  • De volledigheid en kwaliteit van de regelingen voor de selectie van deelnemers, de hun geboden ondersteuning en de erkenning van hun mobiliteitsperiode (met name in het niet met het programma geassocieerd derde land).

Toekenningscriterium betreffende het regioniveau: Relevantie van de strategie (maximaal 40 punten)

Voor elk regionaal partnerschap:

  • De mate waarin het geplande mobiliteitsproject relevant is voor de internationaliseringsstrategie van de betrokken instellingen voor hoger onderwijs.
  • De redenen waarom er is gekozen voor personeels- en/of studentenmobiliteit.
  • De redenen waarom de nadruk ligt op samenwerking met instellingen/organisaties voor hoger onderwijs in specifieke landen in de partnerregio.

Toekenningscriterium betreffende het regioniveau: Effect en verspreiding(maximaal 20 punten)

Voor elk regionaal partnerschap:

  • De potentiële effecten van het project op deelnemers, aanvragers en partnerorganisaties op lokaal, regionaal en nationaal niveau.
  • De kwaliteit van de maatregelen om de resultaten van het mobiliteitsproject te verspreiden op het niveau van faculteiten en instellingen, en in voorkomend geval daarbuiten, in alle betrokken landen.

De aanvrager legt uit hoe het project tegemoetkomt aan deze drie criteria vanuit het standpunt van de eigen instelling (of instellingen, in het geval van aanvragen die door consortia zijn ingediend) en dat van de partnerinstellingen uit de niet met het programma geassocieerde derde landen. De vraag die hoort bij het toekenningscriterium Kwaliteit van het projectontwerp en samenwerkingsregelingen moet eenmaal worden beantwoord voor het gehele projectvoorstel, terwijl de vragen bij de toekenningscriteria Relevantie van de strategie en Effect en verspreiding eenmaal moeten worden beantwoord voor elke regio die de aanvrager van plan is bij het project te betrekken.

De aanvragers moeten hun voorstel groeperen in “regionale partnerschappen”, d.w.z. alle activiteiten waarbij landen uit dezelfde regio betrokken zijn, samenvoegen. Aan elk regionaal partnerschap worden afzonderlijk punten toegekend. Enkel regionale partnerschappen die een minimumscore van 60 behalen en tegelijkertijd voldoen aan een drempel van 50 % per toekenningscriterium weergegeven in de tabel, komen in aanmerking voor financiële steun.

Het totale subsidiebedrag dat aan het project wordt toegekend is de som van de subsidiebedragen die zijn toegekend aan de regionale partnerschappen die aan de minimale kwaliteitsdrempel hebben voldaan, afhankelijk van een aantal elementen:

  • het aantal deelnemers en de duur van de activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft;
  • het budget dat voor de mobiliteitsacties is toegewezen in het respectievelijke land of de respectievelijke regio;
  • het geografisch evenwicht binnen een bepaalde regio.

Ongeacht de score van een regionaal partnerschap boven de aangegeven drempel, kan het nationaal agentschap prioriteit geven aan mobiliteit met bepaalde landen om het geografisch evenwicht binnen die regio te bewaren, zoals vastgesteld in de bovenvermelde geografische doelstellingen.

Het nationaal agentschap is niet verplicht om alle mobiliteitsaanvragen voor een bepaald niet met het programma geassocieerd derde land te financieren als het verzoek om financiële steun ten opzichte van het beschikbare budget als buitensporig wordt beschouwd.

A) financieringsregels die gelden voor alle mobiliteitsactiviteiten in het hoger onderwijs

Begrotingsrubriek - Organisatorische steun

Subsidiabele kosten en toepasselijke regels

Kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van mobiliteitsactiviteiten (exclusief verblijf- en reiskosten voor deelnemers).

Financieringsmechanisme: tegemoetkoming in de eenheidskosten.

Toewijzingsregel: op basis van het aantal deelnemers aan mobiliteitsprojecten.

Bedrag

Voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor intern beleid:

Tot en met de 100e deelnemer: 400 EUR per deelnemer, en na de 100e deelnemer: 230 EUR per extra deelnemer

Voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid:

500 EUR per deelnemer

Begrotingsrubriek - Steun voor reiskosten

Subsidiabele kosten en toepasselijke regels

Tegemoetkoming in de kosten die deelnemers maken om van de plaats van oorsprong te reizen naar de locatie van de activiteit en terug.

Onder de 500 km zullen de deelnemers in de regel met emissiearme vervoermiddelen reizen.

Financieringsmechanisme: tegemoetkoming in de eenheidskosten.

Toewijzingsregel: op basis van de reisafstand per deelnemer. De aanvrager moet de afstand tussen de plaats van oorsprong en de locatie van de activiteit19 aangeven met behulp van de door de Europese Commissie ondersteunde afstandscalculator20

Indien nodig is individuele steun om de verblijfkosten te dekken subsidiabel voor de reistijd vóór en na de activiteit, met een maximum van twee reisdagen voor deelnemers en begeleiders die steun voor niet-groen reizen ontvangen en een maximum van zes reisdagen in het geval van steun voor groen reizen.

In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de nationale agentschappen, in overleg met hun nationale autoriteiten21 , afzien van het verlenen van steun voor reiskosten voor langdurige intra-Europese studentenmobiliteit in het kader van mobiliteitsprojecten die worden ondersteund door middelen voor intern beleid (d.w.z. langdurige studentenmobiliteit naar EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen of naar niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 of 14).

Bedrag

Reisafstand

Groen reizen

Niet-groen reizen

10 – 99 km

56 EUR

28 EUR

100 – 499 km

285 EUR

211 EUR

500 – 1 999 km

417 EUR

309 EUR

2000 – 2 999 km

535 EUR

395 EUR

3000 – 3 999 km

785 EUR

580EUR

4000 – 7 999 km

1 188 EUR

1 188 EUR

8 000 km of meer

1 735 EUR

1 735 EUR

Begrotingsrubriek - Steun voor inclusie

Subsidiabele kosten en toepasselijke regels

Inclusiesteun voor organisaties: Kosten in verband met de organisatie van mobiliteitsactiviteiten voor kansarme deelnemers die aanvullende steun nodig hebben, op basis van de werkelijke kosten.

Financieringsmechanisme: tegemoetkoming in de eenheidskosten.

Toewijzingsregel: op basis van het aantal kansarme deelnemers dat aanvullende steun ontvangt vanuit de begrotingsrubriek “steun voor inclusie” op basis van de werkelijke kosten.

Bedrag

125 EUR per deelnemer

Inclusiesteun voor deelnemers: Extra kosten die rechtstreeks verband houden met kansarme deelnemers. Deze kosten zijn met name bedoeld ter dekking van de extra financiële steun die nodig is voor deelnemers met lichamelijke of geestelijke gezondheidsproblemen, om hen te laten deelnemen aan de mobiliteit en aan voorbereidende bezoeken, en voor begeleiders (met inbegrip van reis- en verblijfkosten, indien gerechtvaardigd en voor zover dit niet is gedekt via de rubrieken “reiskosten” of “individuele steun” voor deze deelnemers)22

Financieringsmechanisme: werkelijke kosten.

Toewijzingsregel: de aanvraag moet worden gemotiveerd door de aanvrager en door het nationale agentschap worden goedgekeurd.

Bedrag

100 % van de subsidiabele kosten

Begrotingsrubriek - Buitengewone kosten

Subsidiabele kosten en toepasselijke regels

Kosten voor een financiële garantie, indien het nationaal agentschap daarom verzoekt.

In het geval van een mobiliteitsproject dat wordt gefinancierd met middelen voor intern beleid: hoge reiskosten van deelnemers die in aanmerking komen voor steun voor reiskosten.

Financieringsmechanisme: werkelijke kosten.

Toewijzingsregel: De aanvraag moet worden gemotiveerd door de aanvrager en door het nationale agentschap worden goedgekeurd

Bedrag

Kosten voor een financiële garantie: 80 % van de subsidiabele kosten

Hoge reiskosten: 80 % van de subsidiabele reiskosten

Organisatorische subsidiesteun voor de begunstigde (instellingen voor hoger onderwijs of consortia):

De organisatorische steun in verband met de mobiliteitsactiviteiten is een tegemoetkoming in door de instellingen gemaakte kosten voor activiteiten ter ondersteuning van inkomende en uitgaande studenten- en personeelsmobiliteit, teneinde te voldoen aan het Erasmus-handvest voor hoger onderwijs, in het geval van EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen, en aan de beginselen van het ECHE zoals die in de interinstitutionele akkoorden zijn weergegeven, in het geval van instellingen uit niet met het programma geassocieerde derde landen. Bijvoorbeeld:

  • organisatorische regelingen met partnerinstellingen, inclusief bezoeken aan potentiële partners, teneinde overeenstemming te bereiken over de voorwaarden van de interinstitutionele regelingen inzake selectie, voorbereiding, opvang en integratie van deelnemers aan mobiliteit; en die interinstitutionele regelingen up-to-date te houden;
  • geactualiseerde studiegidsen verstrekken voor internationale studenten;
  • studenten en personeel voorlichten en bijstaan;
  • studenten en personeel selecteren;
  • leerovereenkomsten voorbereiden met het oog op de volledige erkenning van de onderwijscomponenten van studenten; voorbereiding en erkenning van mobiliteitsovereenkomsten voor personeel;
  • taalkundige en interculturele voorbereiding ten behoeve van inkomende en uitgaande studenten en personeelsleden, aanvullend op de online taalondersteuning van Erasmus+;
  • de integratie van inkomende deelnemers aan mobiliteit in de IHO vergemakkelijken;
  • zorgen voor efficiënte regelingen inzake mentorschap en supervisie van deelnemers mobiliteit;
  • specifieke regelingen treffen om de kwaliteit van studentenstages in ontvangende ondernemingen/organisaties te waarborgen;
  • zorgen voor de erkenning van onderwijscomponenten en bijbehorende studiepunten, uitreiken van officiële verklaringen en diplomasupplementen;
  • ondersteunen van de re-integratie van deelnemers aan mobiliteit en voortbouwen op nieuw verworven competenties ten behoeve van de IHO’s en gelijkwaardige instellingen;
  • het Europees studentenkaart-initiatief uitvoeren (digitalisering van mobiliteitsbeheer);
  • milieuvriendelijke mobiliteit en het vergroenen van administratieve procedures bevorderen;
  • de deelname van kansarme deelnemers bevorderen en beheren;
  • activiteiten gericht op maatschappelijke betrokkenheid identificeren en bevorderen en de deelname aan dergelijke activiteiten volgen;
  • gemengde mobiliteit en/of internationale mobiliteit bevorderen en beheren.

Instellingen voor hoger onderwijs verbinden zich ertoe alle in het handvest vervatte beginselen na te leven teneinde een hoogwaardige mobiliteit te waarborgen, onder meer door ervoor te zorgen dat: “uitgaande deelnemers aan mobiliteit terdege voorbereid zijn op hun activiteiten in het buitenland, met inbegrip van gemengde mobiliteit, door activiteiten te ondernemen om het vereiste taalvaardigheidsniveau te bereiken en hun interculturele competenties te ontwikkelen” en “inkomende deelnemers aan mobiliteit gepaste taalondersteuning krijgen”. Daarbij kan nuttig gebruik worden gemaakt van bestaande voorzieningen in instellingen voor taalopleiding. IHO’s die kunnen instaan voor hoogwaardige studenten- en personeelsmobiliteit, met inbegrip van taalondersteuning, tegen een lagere prijs (of omdat er financiële steun beschikbaar is uit andere financieringsbronnen dan die van de Europese Unie), zouden de mogelijkheid hebben een deel van de organisatorische subsidiesteun over te dragen om meer mobiliteitsactiviteiten te financieren. In de subsidieovereenkomst wordt aangegeven welke flexibiliteit in dit verband wordt geboden.

De begunstigden zijn hoe dan ook contractueel verplicht dergelijke hoogwaardige diensten te verstrekken. De nationale agentschappen oefenen toezicht en controle uit op hun prestaties. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de deelnemersverslagen van studenten en personeelsleden die rechtstreeks kunnen worden geraadpleegd door de nationale agentschappen en de Commissie.

De organisatorische steun wordt berekend op basis van het totale aantal ondersteunde deelnemers aan mobiliteit (inclusief deelnemers aan mobiliteit van wie de Erasmus+-subsidie voor de gehele mobiliteitsperiode op nihil is vastgesteld — zie het punt hieronder over mobiliteitsactiviteiten waarvoor de subsidie op nihil is vastgesteld — en personeelsleden van ondernemingen die lesgeven in een IHO). Deelnemers aan mobiliteit van wie de Erasmus+-subsidie voor de gehele mobiliteitsperiode op nihil is vastgesteld, worden gerekend als ondersteunde deelnemers aan mobiliteit omdat zij profiteren van het mobiliteitskader en de organisatorische activiteiten. Bijgevolg wordt organisatorische steun ook voor deze deelnemers betaald. Dit geldt niet voor personen die deelnemers begeleiden tijdens hun activiteiten in het buitenland. De berekende organisatorische steun wordt niet automatisch hoger als er extra mobiliteitsactiviteiten worden georganiseerd door de overdracht van middelen tussen begrotingscategorieën.

Voor mobiliteitsconsortia kan de ontvangen organisatorische steun worden verdeeld onder alle leden volgens de regels die zij in onderling overleg hebben vastgesteld.

In geval van mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleidwordt de organisatorische subsidiesteun verdeeld door de betrokken partners op een door de deelnemende instellingen onderling overeengekomen wijze.

Deelnemers aan mobiliteit van wie de Erasmus+-subsidie op nihil is vastgesteld

Studenten en personeelsleden van wie de Erasmus+-subsidie op nihil is vastgesteld, zijn deelnemers aan mobiliteit die weliswaar geen Erasmus+-subsidie krijgen voor reis- en verblijfkosten, maar niettemin voldoen aan alle criteria inzake studenten- en personeelsmobiliteit en alle voordelen voor studenten en personeelsleden genieten op grond van het Erasmus+-programma. Zij kunnen een niet-Erasmus+-subsidie (bijvoorbeeld uit het ESF) of nationale, regionale of andere subsidies ontvangen als tegemoetkoming in hun mobiliteitskosten. Het aantal deelnemers aan mobiliteit van wie de Erasmus+-subsidie voor de gehele mobiliteitsperiode op nihil is vastgesteld, wordt meegerekend in de statistieken voor de prestatie-indicator waarop de toewijzing van EU-begrotingsmiddelen aan de landen wordt gebaseerd. Kansarme deelnemers kunnen geen deelnemers zijn waarvan de subsidie op nihil is vastgesteld.

Steun voor inclusie

Een kansarme kampt met persoonlijke, lichamelijke of geestelijke gezondheidsproblemen waardoor hij/zij zonder extra financiële of andere steun niet aan het project of de mobiliteitsactie kan deelnemen. Instellingen voor hoger onderwijs die kansarme studenten en/of personeelsleden hebben geselecteerd, kunnen bij het nationaal agentschap aanvullende subsidiesteun aanvragen om de extra uitgaven voor hun deelname aan de mobiliteitsactiviteiten te dekken. Voor kansarme deelnemers, met name deelnemers met lichamelijke of geestelijke gezondheidsproblemen, kan de subsidiesteun daarom hoger liggen dan het hieronder genoemde maximale individuele subsidiebedrag. Op hun website leggen de instellingen voor hoger onderwijs uit hoe kansarme studenten en personeelsleden deze aanvullende subsidiesteun kunnen aanvragen en rechtvaardigen.

Voor extra financiële steun ten behoeve van kansarme studenten en personeelsleden kan ook worden geput uit andere lokale, regionale en/of nationale financieringsbronnen.

Door het Erasmus-handvest voor hoger onderwijs te ondertekenen, verbinden de instellingen voor hoger onderwijs zich ertoe te zorgen voor gelijke toegang en kansengelijkheid voor alle deelnemers, ongeacht hun achtergrond. Kansarme studenten en personeel kunnen derhalve ook gebruikmaken van de ondersteunende diensten die de ontvangende instelling de plaatselijke studenten en personeelsleden aanbiedt.

Buitengewone kosten voor dure reizen

Alleen deelnemers die in aanmerking komen voor steun voor reiskosten en deelnemen aan mobiliteitsprojecten die worden ondersteund door middelen voor intern beleid, komen in aanmerking voor buitengewone kosten voor dure reizen.

begunstigden van mobiliteitsprojecten kunnen financiële steun aanvragen voor hoge reiskosten van deelnemers onder de begrotingsrubriek “buitengewone kosten” (80 % van de subsidiabele reiskosten). Dit zal worden toegestaan op voorwaarde dat de begunstigde kan aantonen dat volgens de financieringsregels (gebaseerd op de eenheidskosten per reisafstand) niet minimaal 70 % van de reiskosten van de deelnemers is gedekt. Indien deze worden toegekend, vervangen de buitengewone kosten voor dure reizen de steun voor reiskosten.

Andere financieringsbronnen

Studenten en personeelsleden kunnen in aanvulling op de Erasmus+-subsidie, of ter vervanging van de Erasmus+-subsidie (deelnemers aan mobiliteit van wie de EU-subsidie op nihil is vastgesteld), regionale, nationale of andere steun krijgen die wordt beheerd door een andere organisatie dan het nationaal agentschap (bijvoorbeeld ministeries of regionale overheden). Erasmus+-subsidies kunnen ook worden vervangen door andere vormen van steun vanuit de EU-begroting (bijvoorbeeld vanuit het ESF). De in deze gids vermelde bedragen en boven- en ondergrenzen zijn niet van toepassing op subsidies uit andere financieringsbronnen dan de EU-begroting.

Ontvangende organisaties in het kader van stages kunnen de stagiairs financiële steun of een bijdrage in natura verstrekken.

B) Subsidie ter ondersteuning van studentenmobiliteit

Individuele steun voor fysieke mobiliteit — basisbedragen voor langdurige mobiliteit

Studenten kunnen individuele subsidiesteun ontvangen als tegemoetkoming in hun extra verblijfkosten tijdens de studie- of stageperiode in het buitenland.

Voor mobiliteit tussen EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen en naar niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14 worden deze maandelijkse bedragen vastgesteld door de nationale agentschappen in overleg met de nationale autoriteiten en/of de IHO’s op basis van objectieve en transparante criteria die hieronder worden uiteengezet. De exacte bedragen worden gepubliceerd op de websites van de nationale agentschappen en/of de IHO’s.

EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen en niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 1423  zijn onderverdeeld in de volgende drie groepen:

Groep 1 - Landen met hoge kosten voor levensonderhoud

België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, IJsland, Italië, Liechtenstein, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Zweden.

Niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14.

Groep 2 - Landen met middelhoge kosten voor levensonderhoud

Cyprus, Estland, Griekenland, Letland, Malta, Portugal, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië.

Groep 3 - Landen met lage kosten voor levensonderhoud

Bulgarije, Hongarije, Kroatië, Litouwen, Noord-Macedonië, Polen, Roemenië, Servië, Turkije.

De aan studenten toegekende individuele Erasmus+-subsidiesteun hangt af van de mobiliteitsstroom tussen de uitzendende en ontvangende landen van de student, te weten:

  • mobiliteit naar een land met vergelijkbare kosten voor levensonderhoud: de studenten krijgen de EU-subsidie in het middensegment;
  • mobiliteit naar een land met een hogere kosten voor levensonderhoud: de studenten krijgen de EU-subsidie in het bovensegment;
  • mobiliteit naar een land met lagere kosten voor levensonderhoud: de studenten krijgen de EU-subsidie in het ondersegment.

De door de nationale agentschappen bepaalde bedragen worden vastgesteld binnen de volgende boven- en ondergrenzen:

  • EU-subsidie in het middensegment: het middensegment, met subsidies tussen 292 en 606 EUR per maand, is van toepassing op activiteiten voor mobiliteit naar een land met vergelijkbare kosten voor levensonderhoud: a) van landen uit groep 1 naar landen uit groep 1, b) van landen uit groep 2 naar landen uit groep 2 en c) van landen uit groep 3 naar landen uit groep 3.
  • EU-subsidie in het bovensegment: komt overeen met het door het nationale agentschap toegepaste middensegment, vermeerderd met minstens 50 EUR, en ligt tussen 348 en 674 EUR per maand. Dit is van toepassing op activiteiten voor mobiliteit naar een land met hogere kosten voor levensonderhoud: a) van landen uit groep 2 naar landen uit groep 1 en b) van landen uit groep 3 naar landen uit groep 1 en 2.
  • EU-subsidie in het ondersegment: komt overeen met het door het nationale agentschap toegepaste middensegment, verminderd met minstens 50 EUR, en ligt tussen 225 en 550 EUR per maand. Dit is van toepassing op activiteiten voor mobiliteit naar een land met lagere kosten voor levensonderhoud: a) van landen uit groep 1 naar landen uit groep 2 en 3 en b) van landen uit groep 2 naar landen uit groep 3.

De nationale agentschappen houden rekening met twee specifieke criteria om te bepalen welke bedragen van toepassing zijn op de begunstigden in hun land:

  • de beschikbaarheid en omvang van andere medefinancieringsbronnen van publieke of particuliere organen op lokaal, regionaal of nationaal niveau ter aanvulling van de EU-subsidie;
  • de algemene vraag bij studenten die van plan zijn in het buitenland te studeren of een opleiding te volgen.

De nationale agentschappen mogen hun instellingen voor hoger onderwijs meer armslag geven voor mobiliteitsactiviteiten tussen EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen en naar niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14 door grenzen vast te stellen in plaats van bedragen op nationaal niveau. Dit besluit moet berusten op gerechtvaardigde gronden, bijvoorbeeld in landen waar op regionaal of institutioneel niveau medefinanciering beschikbaar is.

Kansarme studenten en pas afgestudeerden — aanvullend bedrag bij de individuele steun voor langdurige mobiliteit

Kansarme studenten en pas afgestudeerden krijgen een aanvullend bedrag van 250 EUR per maand bovenop de individuele steun van hun Erasmus+-subsidie. De toe te passen criteria worden op nationaal niveau vastgesteld door de nationale agentschappen in overleg met de nationale autoriteiten.

Studenten en pas afgestudeerden die een stage volgen — aanvullend bedrag bij de individuele steun voor langdurige mobiliteit

Studenten en pas afgestudeerden die een stage volgen, krijgen een aanvullend bedrag van 150 EUR per maand bovenop de individuele steun van hun Erasmus+-subsidie. Kansarme studenten en pas afgestudeerden die een stage volgen, hebben recht op het aanvullende bedrag voor kansarme studenten en pas afgestudeerden en het aanvullende bedrag voor het volgen van een stage.

Studenten en pas afgestudeerden uit de ultraperifere regio’s en LGO in langdurige mobiliteit

Gezien de problemen in verband met de grote afstand van andere EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen en de economische situatie ontvangen studenten en pas afgestudeerden die onderwijs volgen of hebben gevolgd aan instellingen voor hoger onderwijs in de ultraperifere regio’s van de EU-lidstaten en landen of gebieden overzee (LGO) die aan de EU-lidstaten zijn verbonden, de volgende hogere bedragen als individuele steun:

         Van

                              Naar

   Bedrag

Ultraperifere regio’s en LGO

EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen en niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14.

786 EUR per maand

Het aanvullende bedrag voor kansarme studenten en pas afgestudeerden is in dit geval niet van toepassing. Het aanvullende bedrag voor stages is wel van toepassing.

Studenten en pas afgestudeerden in langdurige internationale mobiliteit waarbij niet met het programma geassocieerde derde landen betrokken zijn 

Het basisbedrag voor individuele steun wordt als volgt vastgesteld:

          Van

           Naar

                        Bedrag

EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen

Niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 1‑12.

700 EUR per maand

EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen

Niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14.

Zoals hierboven beschreven onder „Subsidie ter ondersteuning van studentenmobiliteit — Individuele steun voor fysieke mobiliteit”.

Niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 1‑12.

Groep 1 van EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen

Groep 2 van EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen

Groep 3 van EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen

900 EUR per maand

850 EUR per maand

800 EUR per maand

Het aanvullende bedrag voor kansarme studenten en pas afgestudeerden is in dit geval van toepassing.

Het aanvullende bedrag voor stages is uitsluitend van toepassing in het geval van mobiliteit naar niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14.

De EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen omvatten de ultraperifere regio’s en LGO.

Studenten en pas afgestudeerden die deelnemen aan kortlopende fysieke mobiliteit — basisbedragen voor individuele steun (gemengde mobiliteit en kortlopende mobiliteit op doctoraatsniveau)

De basisbedragen voor individuele steun worden als volgt vastgesteld:

Duur van de fysieke activiteit

Bedrag (voor EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen of een niet met het programma geassocieerd derde land)

Tot en met de 14e dag van de activiteit

79 EUR per dag

tussen de 15e en 30e dag van de activiteit

56 EUR per dag

Het aanvullende bedrag voor het volgen van een stage is in dit geval niet van toepassing.

De EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen omvatten de ultraperifere regio’s en LGO.

Kansarme studenten en pas afgestudeerden — aanvullend bedrag bij de individuele steun voor kortlopende fysieke mobiliteit

Kansarme studenten en pas afgestudeerden ontvangen bovenop de individuele steun van hun Erasmus+-subsidie een aanvullend bedrag van 100 EUR voor een periode van fysieke mobiliteitsactiviteiten van 5‑14 dagen en 150 EUR voor een dergelijke periode van 15‑30 dagen. De toe te passen criteria worden op nationaal niveau vastgesteld door de nationale agentschappen in overleg met de nationale autoriteiten.

C) Subsidie ter ondersteuning van personeelsmobiliteit

Personeelsleden zullen de volgende EU-bijdrage ontvangen voor hun verblijfkosten tijdens de periode in het buitenland:

Begrotingsrubriek - Individuele steun

Subsidiabele kosten en toepasselijke regels

Kosten die rechtstreeks verband houden met het verblijf van de deelnemers tijdens de activiteit.

Financieringsmechanisme: tegemoetkoming in de eenheidskosten.

Toewijzingsregel: op basis van de verblijfsduur per deelnemer

Bedrag

tot en met de 14e dag van de activiteit: tabel A1.1, per dag per deelnemer uit EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen of tabel A1.2, per dag per deelnemer uit niet met het programma geassocieerde derde landen

tussen de 15e en 60e dag van de activiteit: 70 % van tabel A1.1, per dag per deelnemer uit EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen of 70 % van tabel A1.2, per dag per deelnemer uit niet met het programma geassocieerde derde landen

Tabel A – Individuele steun (bedragen in euro’s per dag)

De bedragen hangen af van het ontvangende land. Deze bedragen worden vastgesteld binnen de in de onderstaande tabel aangegeven boven- en ondergrens. De nationale agentschappen houden in overleg met de nationale autoriteiten rekening met twee specifieke criteria om te bepalen welke bedragen van toepassing zijn op de begunstigden in hun land:

  • de beschikbaarheid en omvang van andere medefinancieringsbronnen van publieke of particuliere organen op lokaal, regionaal of nationaal niveau ter aanvulling van de EU-subsidie;
  • de algemene vraag bij personeelsleden die van plan zijn in het buitenland les te geven of een opleiding te volgen.

Op alle landen van bestemming moet hetzelfde percentage binnen de boven- en ondergrens worden toegepast. Het is niet mogelijk om voor alle landen van bestemming hetzelfde bedrag te geven.

          Ontvangend land

Personeel uit EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen

Personeel uit niet met het programma geassocieerde derde landen

 

Boven-/ondergrens (per dag)

Bedrag (per dag)

 

A1.1

A1.2

België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, IJsland, Italië, Liechtenstein, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Zweden.

96-190

190

Niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14

96-190

 Niet subsidiabel

Cyprus, Griekenland, Malta, Portugal, Spanje, Letland, Slowakije, Slovenië, Tsjechië, Estland.

84-170

170

Bulgarije, Hongarije, Kroatië, Litouwen, Noord-Macedonië, Polen, Roemenië, Servië, Turkije.

71-148

148

Niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 1-12

190

 Niet subsidiabel

De nationale agentschappen mogen hun instellingen voor hoger onderwijs meer armslag geven voor mobiliteitsactiviteiten tussen EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen en naar niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14 door grenzen vast te stellen in plaats van bedragen op nationaal niveau. Dit besluit moet berusten op gerechtvaardigde gronden, bijvoorbeeld in landen waar op regionaal of institutioneel niveau medefinanciering beschikbaar is. De exacte bedragen worden gepubliceerd op de websites van elk nationaal agentschap en de instellingen voor hoger onderwijs.

D)

Deze mobiliteitsactie voor hoger onderwijs ondersteunt de fysieke en gemengde mobiliteit van hogeronderwijsstudenten in elk studiegebied en in elke cyclus (korte cyclus, bachelor-, master- en doctoraatsniveau). Studenten kunnen in het buitenland studeren bij een partnerinstelling voor hoger onderwijs of een stage volgen in een onderneming, een onderzoeksinstelling, een laboratorium, een organisatie of een andere relevante werkplek in het buitenland. Studenten kunnen tevens een studieperiode in het buitenland combineren met een stage en zo hun leerresultaten en de ontwikkeling van transversale vaardigheden verbeteren. Hoewel langdurige fysieke mobiliteit sterk wordt aangespoord, is deze actie tevens gericht op de behoefte aan een flexibelere periode van fysieke mobiliteit teneinde te waarborgen dat het programma toegankelijk is voor studenten met alle mogelijke achtergronden, in verschillende situaties en in verschillende studiegebieden.

De actie stelt onderwijzend personeel in het hoger onderwijs en administratief personeel bovendien in staat deel te nemen aan activiteiten op het gebied van beroepsontwikkeling, en maakt het voor personeel uit het beroepsleven mogelijk studenten of personeel van instellingen voor hoger onderwijs te onderwijzen of op te leiden. Deze activiteiten kunnen zowel onderwijs- als opleidingsperioden beslaan (zoals job shadowing, observatieperioden, opleidingscursussen).

Bovendien wordt in het kader van deze actie steun verleend voor intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs, waardoor groepen van instellingen voor hoger onderwijs gezamenlijk curricula voor gemengde mobiliteit en activiteiten voor zowel studenten als academisch en administratief personeel kunnen ontwikkelen.

Doelstellingen van de actie

Deze actie heeft tot doel bij te dragen aan de totstandbrenging van een Europese onderwijsruimte met een wereldwijd bereik en de koppeling tussen onderwijs en onderzoek te versterken.

Daarnaast is deze actie gericht op het bevorderen van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, sociale integratie, maatschappelijke betrokkenheid, innovatie en ecologische duurzaamheid in heel Europa en daarbuiten, door studenten uit elk studiegebied en elke cyclus de kans te geven als onderdeel van hun studie in het buitenland te studeren of een opleiding te volgen. De doelstellingen van de actie zijn:

  • studenten kennis te laten maken met andere denkbeelden, kennis, onderwijs- en onderzoeksmethoden, evenals werkpraktijken binnen hun studiegebied in de Europese en internationale context;
  • hun transversale vaardigheden te ontwikkelen, zoals vaardigheden op het gebied van communicatie, taal, kritisch en probleemoplossend denken, interculturele en onderzoeksvaardigheden;
  • hun toekomstgerichte vaardigheden te ontwikkelen, waaronder digitale en groene vaardigheden, waarmee ze huidige en toekomstige uitdagingen het hoofd kunnen bieden;
  • persoonlijke ontwikkeling te bevorderen, zoals zelfvertrouwen en het vermogen zich aan nieuwe situaties aan te passen.

Het doel is voorts om personeel, met inbegrip van personeelsleden van ondernemingen, in staat te stellen in het buitenland les te geven of een opleiding te volgen als onderdeel van hun beroepsontwikkeling, teneinde:

  • hun kennis te delen;
  • kennis te maken met nieuwe onderwijsomgevingen;
  • nieuwe innovatieve pedagogische vaardigheden, curriculumontwerpvaardigheden alsook digitale vaardigheden op te doen;
  • contact te leggen met leeftijdgenoten in het buitenland om zo gemeenschappelijke activiteiten te ontwikkelen voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het programma;
  • goede praktijken uit te wisselen en de samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs te bevorderen;
  • studenten beter voor te bereiden op het beroepsleven.

De actie heeft voorts tot doel de ontwikkeling van transnationale en disciplineoverschrijdende curricula en innovatieve onderwijs- en leermethoden — met inbegrip van onlinesamenwerking, onderzoeksgebaseerd leren en probleemgerichte benaderingen — te bevorderen teneinde maatschappelijke uitdagingen het hoofd te kunnen bieden.

Hoe toegang krijgen tot de door erasmus+ geboden mobiliteitskansen voor hoger onderwijs?

De aanvragende organisatie moet in een EU-lidstaat of een met het Erasmus+-programma geassocieerd derde land zijn gevestigd en in het bezit zijn van een geldige accreditatie voor het hoger onderwijs. Zij kan een aanvraag indienen als individuele instelling voor hoger onderwijs, waarvoor een Erasmus-handvest voor hoger onderwijs (ECHE) nodig is, of namens een mobiliteitsconsortium, waarvoor een consortiumaccreditatie nodig is.

Accreditatie van individuele organisaties – het Erasmus-handvest voor hoger onderwijs

Instellingen voor hoger onderwijs (IHO’s) moeten in het bezit zijn van een Erasmus-handvest voor hoger onderwijs (ECHE)24 om bij hun nationaal agentschap van Erasmus+ een aanvraag voor een mobiliteitsproject te kunnen indienen. Door het Erasmus-handvest voor hoger onderwijs te ondertekenen, verbinden instellingen voor hoger onderwijs zich ertoe deelnemers aan mobiliteit alle nodige steun te verlenen, inclusief taalkundige voorbereiding. Mobiele deelnemers kunnen gebruikmaken van de online taalondersteuning van Erasmus+ om hun kennis van vreemde talen te verbeteren vóór en/of tijdens de mobiliteitsperiode.

Naast andere ECHE-beginselen moet de deelnemende IHO alleen in het kader van eerdere overeenkomsten tussen instellingen mobiliteit voor studie en onderwijs uitvoeren en op een eerlijke, transparante, samenhangende en goed gedocumenteerde manier toekomstige deelnemers selecteren en mobiliteitssubsidies toekennen, in overeenstemming met de bepalingen van de subsidieovereenkomst van de IHO met het nationaal agentschap. Dergelijke eerlijke en transparante procedures moeten worden gewaarborgd in alle fasen van de mobiliteit en bij het beantwoorden van vragen/klachten van deelnemers. De instelling moet waarborgen dat in het geval van studiepuntenmobiliteit inkomende studenten geen kosten worden aangerekend voor college- of inschrijvingsgeld, examens of toegang tot laboratoria en bibliotheken. Na de mobiliteit moet de instelling ook verzekeren dat zij de resultaten van de leerperiode in het buitenland automatisch en volledig erkent.

Het ECHE wordt aangevuld door de ECHE-richtsnoeren25 , een document dat instellingen voor hoger onderwijs ondersteunt bij het toepassen van de ECHE-beginselen. Instellingen voor hoger onderwijs moeten bij de toepassing van alle acties waarvoor deze accreditatie vereist is het ECHE en zijn begeleidende richtsnoeren eerbiedigen zoals het hoort. Daartoe is een ECHE-zelfbeoordeling26 ter beschikking gesteld, om instellingen voor hoger onderwijs te helpen hun prestaties bij het uitvoeren van de ECHE-beginselen te beoordelen en te bepalen welke gebieden kunnen worden versterkt, alsook aanwijzingen voor verdere verbeteringen te geven.

Hoewel instellingen voor hoger onderwijs uit niet met het programma geassocieerde derde landen niet in aanmerking komen om het ECHE te ondertekenen27 , moeten ze de ECHE-beginselen eerbiedigen. Aspecten zoals de eerlijke en transparante selectie van deelnemers, de erkenning van de leerresultaten en alle nodige steun die wordt verleend aan deelnemers aan mobiliteit moeten dan ook uitdrukkelijk worden vermeld in het interinstitutioneel akkoord voor internationale mobiliteit.

Groepaccreditatie – Erasmus-accreditatie voor mobiliteitsconsortia in het hoger onderwijs

Naast individuele IHO’s kunnen ook groepen van IHO’s financiering van een mobiliteitsproject voor hoger onderwijs aanvragen. Een dergelijke groep wordt een mobiliteitsconsortium genoemd. Het mobiliteitsconsortium moet in het bezit zijn van een Erasmus-accreditatie voor mobiliteitsconsortia in het hoger onderwijs.

De coördinator van het mobiliteitsconsortium dient namens een mobiliteitsconsortium een aanvraag in voor de Erasmus-accreditatie voor mobiliteitsconsortia in het hoger onderwijs en voor een Erasmus+-subsidie. Deze accreditatie wordt toegekend door hetzelfde nationale agentschap dat het verzoek om financiering van een mobiliteitsproject voor hoger onderwijs evalueert. De verzoeken om accreditatie en subsidies voor mobiliteitsprojecten mogen worden ingediend in het kader van dezelfde oproep. De subsidie voor mobiliteitsprojecten wordt echter alleen toegekend aan de groepen IHO’s en organisaties die het accreditatieproces met goed gevolg hebben voltooid.

Om een consortiumaccreditatie te verkrijgen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

Subsidiabiliteitscriteria

In aanmerking komende deelnemende organisaties

Een mobiliteitsconsortium in het hoger onderwijs kan uit de volgende deelnemende organisaties bestaan:

  • instellingen voor hoger onderwijs die houder zijn van een geldig Erasmus-handvest voor hoger onderwijs;
  • publieke of particuliere organisaties die actief zijn op de arbeidsmarkt of op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken.

Elke deelnemende organisatie moet zijn gevestigd in dezelfde EU-lidstaat of met het programma geassocieerd derde land. Mobiliteitsconsortia kunnen niet gevestigd zijn in niet met het programma geassocieerde derde landen.

Alle organisaties die lid zijn van het mobiliteitsconsortium moeten worden geïdentificeerd op het ogenblik dat de aanvraag voor de consortiumaccreditatie wordt ingediend.

Wie kan een aanvraag indienen?

Elke in aanmerking komende deelnemende organisatie kan optreden als coördinator en kan namens alle bij het consortium betrokken organisaties een aanvraag indienen.

Aantal deelnemende organisaties

Een mobiliteitsconsortium moet uit minstens drie in aanmerking komende deelnemende organisaties bestaan, waaronder twee IHO’s.

Geldigheidsduur van de consortiumaccreditatie

De hele programmeringsperiode.

Als na de toekenning van de accreditatie de samenstelling van het mobiliteitsconsortium ingrijpend verandert, moet een nieuwe aanvraag voor accreditatie worden ingediend.

Waar aanvragen?

Bij het nationaal agentschap in het land waar de aanvragende organisatie is gevestigd.

Wanneer aanvragen?

Aanvragers moeten hun accreditatieaanvraag uiterlijk op 20 februari om 12:00:00 uur (’s middags, Belgische tijd) indienen voor projecten die van start gaan op 1 juni van datzelfde jaar of latere jaren.

Hoe indienen?

In deel C van deze gids wordt uiteengezet hoe de aanvraag wordt ingediend.

Toekenningscriteria

De aanvraag voor accreditatie wordt getoetst aan de volgende toekenningscriteria:

Relevantie van het consortium - (maximaal 30 punten)

  • De mate waarin het voorstel relevant is voor:
    • de doelstellingen van de actie;
    • de behoeften en doelstellingen van de organisaties die deelnemen aan de activiteiten van het consortium, en van de individuele deelnemers.
  • De mate waarin het voorstel relevant is voor de eerbiediging en bevordering van gedeelde EU-waarden, zoals eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, en de bestrijding van elke vorm van discriminatie.
  • De mate waarin het voorstel:
    • deelnemers in staat stelt hoogwaardige leerresultaten te behalen;
    • de capaciteiten en de internationale werkingssfeer van de deelnemende organisaties verruimt;
    • meerwaarde oplevert op EU-niveau in de vorm van resultaten die niet worden bereikt in het geval dat activiteiten door elke IHO afzonderlijk worden uitgevoerd.

Kwaliteit van de consortiumsamenstelling en samenwerkingsregelingen - (maximaal 20 punten)

  • De mate waarin:
    • het consortium beschikt over een passende samenstelling met uitzendende instellingen voor hoger onderwijs en, waar nodig, aanvullende deelnemende organisaties uit andere sociaaleconomische sectoren die beschikken over het vereiste profiel, de nodige ervaring en deskundigheid om het project in elk opzicht met succes te voltooien;
    • de consortiumcoördinator ervaringen heeft opgedaan met het beheer van een consortium of een soortgelijk project;
    • de rollen, verantwoordelijkheden en taken/middelen duidelijk verdeeld zijn, en die verdeling wijst op de inzet en actieve bijdrage van alle deelnemende organisaties;
    • de taken/middelen worden gebundeld en gedeeld;
    • de verantwoordelijkheden voor contractuele kwesties en kwesties van financieel beheer duidelijk omschreven zijn;
    • het consortium nieuwkomers en minder ervaren organisaties bij de actie betrekt.

Kwaliteit met betrekking tot ontwerp en uitvoering van consortiumactiviteiten - (maximaal 20 punten)

  • De duidelijkheid, volledigheid en kwaliteit van alle fasen in een mobiliteitsproject (voorbereiding, uitvoering van mobiliteitsactiviteiten en follow-up);
  • De kwaliteit van de praktische regelingen, wijze van beheer en ondersteuning (bijvoorbeeld ontvangende organisaties zoeken, onderlinge afstemming, informatie, taalkundige en interculturele ondersteuning, toezicht);
  • De kwaliteit van samenwerking, coördinatie en communicatie, niet alleen tussen de deelnemende organisaties, maar ook met andere relevante belanghebbenden;
  • Voor zover van toepassing, de kwaliteit van regelingen met het oog op de erkenning en validering van leerresultaten van de deelnemers, alsook het consistente gebruik van Europese instrumenten voor transparantie en erkenning;
  • Indien van toepassing, de geschiktheid van maatregelen om de deelnemers aan mobiliteitsactiviteiten te selecteren en om kansarmen aan te zetten tot deelname aan mobiliteitsactiviteiten.

Effect en verspreiding - (maximaal 30 punten)

  • De kwaliteit van de maatregelen om de resultaten van de door het consortium geleide activiteiten te evalueren;
  • De potentiële effecten van het project:
    • op deelnemers en deelnemende organisaties tijdens en na afloop van het project;
    • buiten de organisaties en personen die rechtstreeks deelnemen aan het project, op institutioneel, lokaal, regionaal, nationaal en/of internationaal niveau.
  • De geschiktheid en kwaliteit van maatregelen met het oog op de verspreiding van de resultaten van de door het consortium geleide activiteiten, zowel binnen de deelnemende organisaties en bij partners, als elders.

Om voor accreditatie in aanmerking te komen, moeten de voorstellen een minimumscore van in totaal 60 punten behalen. Bovendien moeten de voorstellen voor elk toekenningscriterium een score behalen van minstens de helft van het maximumaantal punten.

Een project opzetten

De aanvragende organisatie vraagt subsidie aan voor het mobiliteitsproject, ondertekent de subsidieovereenkomst en voert deze uit, en brengt verslag uit.

De organisaties die deelnemen aan het mobiliteitsproject vervullen de volgende rollen en taken:

  • Uitzendende organisatie: selecteert studenten/personeelsleden en zendt ze uit naar het buitenland. Deze verantwoordelijkheden omvatten ook subsidiebetalingen (voor deelnemers uit EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen), voorbereiding, toezicht en automatische erkenning met betrekking tot de mobiliteitsperiode.
  • Ontvangende organisatie: ontvangt studenten/personeelsleden uit het buitenland en biedt ze een studie-/stageprogramma of een programma met opleidingsactiviteiten, of laat ze onderwijs geven. Deze verantwoordelijkheden omvatten ook subsidiebetalingen (voor deelnemers uit niet met het programma geassocieerde derde landen).
  • Intermediaire organisatie: een organisatie die actief is op de arbeidsmarkt of op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdwerk in een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land. Deze organisatie kan lid zijn van een mobiliteitsconsortium zijn, maar is geen uitzendende organisatie. Haar rol kan erin bestaan de administratieve procedures van de uitzendende instellingen voor hoger onderwijs te delen en te vereenvoudigen, in het geval van stages de studentenprofielen beter af te stemmen op de behoeften van ondernemingen, en deelnemers gezamenlijk voor te bereiden.

De uitzendende en ontvangende organisaties moeten vóór het begin van de mobiliteitsperiode overeenstemming bereiken met de studenten/personeelsleden over de uit te voeren activiteiten, respectievelijk in een leerovereenkomst wat de studenten betreft en in een mobiliteitsovereenkomst wat de personeelsleden betreft. In deze overeenkomsten staat de inhoud voor de mobiliteitsperiode in het buitenland en worden de bepalingen inzake de formele erkenning door alle partijen gespecificeerd. De rechten en plichten zijn uiteengezet in de door de begunstigde en de deelnemer ondertekende subsidieovereenkomst. Vindt de activiteit plaats tussen twee instellingen voor hoger onderwijs (studentenmobiliteit voor studiedoeleinden, met inbegrip van gemengde mobiliteit, en personeelsmobiliteit voor onderwijsdoeleinden), dan moeten de uitzendende en ontvangende instelling een “interinstitutioneel akkoord” sluiten voordat de uitwisseling kan beginnen.

Horizontale dimensies

Bij de ontwikkeling van een mobiliteitsproject moeten de volgende horizontale dimensies worden versterkt:

Inclusie en diversiteit in het kader van mobiliteit in het hoger onderwijs

Teneinde studenten- en personeelsmobiliteit zo toegankelijk mogelijk te maken overeenkomstig de beginselen van het ECHE, moeten IHO’s gelijke en billijke toegang en kansen waarborgen voor zowel huidige als toekomstige deelnemers met alle mogelijke achtergronden. Dat betekent dat ook kansarme deelnemers aan mobiliteit moeten kunnen deelnemen, zoals deelnemers met lichamelijke of geestelijke gezondheidsproblemen, studenten met kinderen, studenten die werken of professionele atleten zijn en studenten uit studiegebieden die ondervertegenwoordigd zijn bij mobiliteit. Het vaststellen van interne selectieprocedures waarbij rekening wordt gehouden met rechtvaardigheid en inclusie en de integrale toetsing van de aanvraag op academische verdienste en motivatie, is van essentieel belang voor de naleving van dit beginsel. Daarnaast worden IHO’s aangespoord binnen hun curricula geïntegreerde mobiliteitskansen toe te passen, bijvoorbeeld in de vorm van mobiliteitsvensters, teneinde de deelname van studenten in alle studiegebieden te bevorderen. Gemengde mobiliteit kan in dit opzicht aanvullende mogelijkheden bieden die beter geschikt zijn voor bepaalde personen of groepen van studenten. In dat verband helpt het om binnen de instellingen voor hoger onderwijs diversiteitsmedewerkers te hebben om inclusie en diversiteit aan de orde te stellen. Zo kunnen inclusiefunctionarissen helpen bij het vergroten van het bewustzijn en het uitstippelen van strategieën met betrekking tot communicatie en voorlichting, toereikende ondersteuning gedurende het gehele mobiliteitsproces waarborgen in samenwerking met de betreffende collega’s, en de samenwerking bevorderen tussen de betreffende personeelsleden binnen de instelling die deskundig zijn op het gebied van inclusie en diversiteit.

Ecologische duurzaamheid en groene praktijken in het kader van mobiliteit in het hoger onderwijs

Overeenkomstig de beginselen van het ECHE moeten IHO’s milieuvriendelijke praktijken bevorderen bij alle activiteiten die verband houden met het programma. Dat houdt in dat zij het gebruik van duurzame vervoersmiddelen voor mobiliteit bevorderen, actieve stappen ondernemen om evenementen, conferenties en vergaderingen met betrekking tot Erasmus+-mobiliteit op een milieuvriendelijkere manier te organiseren en administratieve processen die normaal op papier gebeuren vervangen door digitale processen (in overeenstemming met de normen en het tijdschema van het Europees studentenkaart-initiatief). IHO’s moeten voorts alle deelnemers beter bekend maken met de reeks maatregelen die ze tijdens hun verblijf in het buitenland kunnen nemen om de koolstof- en ecologische voetafdruk van hun mobiliteitsactiviteiten te verkleinen en hun vorderingen te monitoren bij het verwezenlijken van duurzamere mobiliteitsactiviteiten voor studenten en personeel.

Digitalisering en digitaal onderwijs en vaardigheden bij mobiliteit in het hoger onderwijs

In overeenstemming met de beginselen van het ECHE, moeten IHO’s digitaal beheer van studentenmobiliteit implementeren overeenkomstig de technische normen van het Europees studentenkaart-initiatief28 . Dat betekent dat aan het programma deelnemende IHO’s verbinding moeten maken met het Erasmus Without Paper Network om mobiliteitsgegevens uit te wisselen en overeenkomsten betreffende digitaal leren en digitale interinstitutionele akkoorden te beheren zodra deze functies operationeel zijn. IHO’s kunnen hun organisatorische subsidiesteun inzetten voor de uitvoering van digitaal mobiliteitsbeheer. De instellingen moeten gemengde mobiliteit — oftewel fysieke mobiliteit in combinatie met een virtuele component — bevorderen teneinde flexibelere mobiliteitsvormen te kunnen bieden, de leerresultaten verder te verbeteren en de effecten van de fysieke mobiliteit te verhogen. Voor deelname aan gemengde mobiliteit, met inbegrip van de virtuele component, moeten IHO’s de kwaliteit van gemengde mobiliteitsactiviteiten en formele erkenning waarborgen. De instellingen moeten de mogelijkheden binnen het programma om relevante digitale vaardigheden in alle studiegebieden te verwerven en verder te ontwikkelen ook onder de aandacht brengen bij hun studenten en personeel, met inbegrip van Digital Opportunity Traineeships voor studenten en pas afgestudeerden om digitale vaardigheden verder te ontwikkelen of te verwerven29 . Ook onderwijzend en administratief personeel kan voordeel halen uit op digitale vaardigheden gerichte opleiding met het oog op de inzet van digitale technologieën in cursussen en het digitaliseren van administratieve processen30  

Participatie en maatschappelijke betrokkenheid

Het programma is bedoeld om deelnemers te helpen om de voordelen te ontdekken van actief burgerschap en deelname aan de democratie. Ondersteunde mobiliteitsactiviteiten moeten de vaardigheden voor deelname aan verschillende domeinen van de burgermaatschappij versterken, evenals de ontwikkeling van sociale en interculturele competenties, kritisch denken en mediageletterdheid. Waar mogelijk moeten projecten mogelijkheden bieden om deel te nemen aan de democratie en om maatschappelijke betrokkenheid en burgerzin te tonen door middel van formele of niet-formele leeractiviteiten, en praktijken op het gebied van cocreatie en gezamenlijk ontwerp van leeractiviteiten bevorderen. Deelname aan mobiliteitsactiviteiten moet bij de deelnemers tevens leiden tot een beter begrip van de Europese Unie en haar gemeenschappelijke waarden, met inbegrip van de eerbiediging van de democratische beginselen, de menselijke waardigheid, eenheid en diversiteit, de interculturele dialoog, en het Europese maatschappelijke, culturele en historische erfgoed.

Beschrijving van de activiteiten

Studentenmobiliteit

Studentenmobiliteit kan worden verricht in elk studiegebied en in elke cyclus (korte cyclus, bachelor, master, doctoraat). Om zeker te stellen dat de mobiliteitsactiviteiten van hoge kwaliteit zijn en een maximaal effect sorteren op de studenten, moet de mobiliteitsactiviteit in overeenstemming zijn met de leerdoelen van de student in de te behalen graad en met diens persoonlijke ontwikkelingsbehoeften.

Studenten kunnen de hieronder beschreven activiteiten uitvoeren:

  • een studieperiode in het buitenland bij een partnerinstelling voor hoger onderwijs. De studieperiode in het buitenland moet onderdeel zijn van het studieprogramma dat de student volgt voor het behalen van een diploma in welke cyclus dan ook. Een studieperiode in het buitenland kan ook een stageperiode omvatten. Een dergelijke combinatie creëert synergieën tussen de academische en professionele ervaring in het buitenland;

De studiebelasting bestaat in landen die tot de Europese ruimte voor hoger onderwijs (EHEA) behoren in een academisch jaar van een voltijdstudie normaal gesproken uit onderwijscomponenten van in totaal 60 ECTS-studiepunten (of gelijkwaardig in landen buiten de EHEA). Aanbevolen wordt om voor mobiliteitsperioden die korter zijn dan een volledig academisch jaar, de onderwijscomponenten in de leerovereenkomst naar evenredigheid aan te passen;

  • een stage in het buitenland in een onderneming, een onderzoeksinstelling, een laboratorium, een organisatie, of een andere relevante werkplek. Stages in het buitenland worden ondersteund voor studies in iedere studiecyclus en voor pas afgestudeerden. Dit omvat onder meer assistentschappen voor docenten in opleiding en onderzoeksassistentschappen voor studenten en doctoraatskandidaten in relevante onderzoeksinstellingen. Teneinde de synergieën met Horizon Europa verder te versterken, kunnen deze mobiliteitsactiviteiten ook plaatsvinden in het kader van vanuit Horizon Europa gefinancierde onderzoeksprojecten met volledige inachtneming van het beginsel van het verbod op dubbele EU-financiering. Waar mogelijk moeten de stages een geïntegreerd onderdeel uitmaken van het studieprogramma van de student.

Wat de werkbelasting betreft, moeten de deelnemers in beginsel voltijds werken, op basis van de werktijden van de ontvangende organisatie.

Om in het kader van mobiliteit op doctoraatsniveau beter te kunnen beantwoorden aan de diverse leer- en opleidingsbehoeften van promovendi en gelijke kansen te waarborgen ten opzichte van personen met de status van personeel in het hoger onderwijs, kunnen promovendi en pas afgestudeerden (“postdocs”)31 kortlopende of langlopende fysieke perioden van studie- of stagemobiliteit in het buitenland volgen. Het toevoegen van een virtuele component aan de fysieke mobiliteit wordt aangemoedigd.

Elke studie- of stageperiode in het buitenland, met inbegrip van mobiliteit van promovendi, kan ongeacht de duur worden uitgevoerd als gemengde mobiliteit. Gemengde mobiliteit verwijst naar een combinatie van fysieke mobiliteit met een virtuele component die een online leeruitwisseling in samenwerkingsverband en teamwerk bevordert. Zo kan de virtuele component bijvoorbeeld lerenden uit verschillende landen en studiegebieden online samenbrengen voor het volgen van onlinecursussen of om samen en gelijktijdig aan opdrachten te werken die erkend zijn als onderdeel van hun studie.

Studenten kunnen voorts gemengde mobiliteit volgen door deel te nemen aan een intensief programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs overeenkomstig de specifieke subsidiabiliteitscriteria voor intensieve gemengde programma’s zoals beschreven in deze gids.

Personeelsmobiliteit

Elk type personeelslid uit het hoger onderwijs of uitgenodigd personeelslid van buiten de IHO’s kan deelnemen aan personeelsmobiliteit. Om zeker te stellen dat de mobiliteitsactiviteiten van hoge kwaliteit zijn en een maximaal effect sorteren, moet de mobiliteitsactiviteit verband houden met de beroepsontwikkeling van de personeelsleden, hun leerbehoeften en hun behoeften op het gebied van persoonlijke ontwikkeling.

Personeelsleden kunnen de hieronder beschreven activiteiten uitvoeren:

  • een onderwijsperiode in het buitenland bij een partnerinstelling voor hoger onderwijs. De onderwijsperiode in het buitenland stelt onderwijzend personeel van instellingen voor hoger onderwijs of bedrijfspersoneel in staat les te geven aan een partnerinstelling voor hoger onderwijs in het buitenland. Personeelsmobiliteit voor onderwijsdoeleinden is mogelijk in elk studiegebied.
  • een opleidingsperiode in het buitenland bij een partnerinstelling voor hoger onderwijs, een bedrijf of een andere relevante werkplek. De opleidingsperiode in het buitenland stelt onderwijzend personeel van IHO’s in staat deel te nemen aan opleidingsactiviteiten in het buitenland die relevant zijn voor hun dagelijkse werkzaamheden in de IHO. Dit kan plaatsvinden in de vorm van opleidingsevenementen (met uitzondering van conferenties) of job shadowing en observatieperioden.

Een mobiliteitsperiode in het buitenland voor personeel kan zowel onderwijs- als opleidingsactiviteiten omvatten. Iedere onderwijs- of opleidingsperiode in het buitenland kan worden doorlopen in de vorm van gemengde mobiliteit.

Intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs

Dit betreft kortlopende intensieve programma’s waarin gebruik wordt gemaakt van innovatieve leer- en onderwijsmethoden, met inbegrip van de inzet van onlinesamenwerking. De programma’s kunnen probleemgericht leren bestrijken waarbij transnationale en multidisciplinaire teams samenwerken bij de aanpak van bepaalde uitdagingen, bijvoorbeeld met betrekking tot de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN of andere door regio’s, steden of bedrijven aangekaarte maatschappelijke uitdagingen. Het intensieve programma moet meerwaarde bieden ten opzichte van bestaande cursussen of opleidingen die door de deelnemende IHO’s worden aangeboden, en kan meerdere jaren beslaan. Door nieuwe en flexibelere mobiliteitsvormen mogelijk te maken waarin fysieke mobiliteit wordt gecombineerd met een virtuele component, hebben intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs tot doel studenten met alle mogelijke achtergronden, in elk studiegebied en in elke cyclus te bereiken.

Groepen van instellingen voor hoger onderwijs krijgen de mogelijkheid kortlopende intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs te organiseren in het kader van leer-, onderwijs- en opleidingsactiviteiten voor studenten en personeel. Tijdens deze intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs doorlopen groepen studenten en/of personeelsleden als lerenden een periode van kortlopende fysieke mobiliteit in het buitenland in combinatie met een verplichte virtuele component die een online leeruitwisseling in samenwerkingsverband en teamwerk bevordert. De virtuele component moet lerenden online samenbrengen, zodat zij samen en gelijktijdig kunnen werken aan specifieke opdrachten die in het intensieve programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs zijn geïntegreerd en meetellen in het kader van de algemene leerresultaten.

Daarnaast kunnen intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs openstaan voor deelname door studenten en personeelsleden van elke IHO, met inbegrip van plaatselijke studenten en plaatselijk personeel. Intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs creëren capaciteit voor het ontwikkelen en toepassen van innovatieve leer- en onderwijspraktijken in de deelnemende IHO’s.

Internationale mobiliteitsactiviteiten waarbij niet met het Programma geassocieerde derde landen betrokken zijn

De nadruk van de mobiliteitsactie voor hoger onderwijs ligt op het ondersteunen van mobiliteitsactiviteiten tussen EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen — de Europese dimensie. Daarnaast wordt de internationale dimensie ondersteund door de actie via twee onderdelen met mobiliteitsactiviteiten waarbij niet met het programma geassocieerde derde landen uit de hele wereld betrokken zijn.

Een onderdeel biedt ondersteuning aan mobiliteit naar alle niet met het programma geassocieerde derde landen (regio’s 1‑1432 ) en wordt gefinancierd met middelen voor het interne beleid van de EU33 . Een ander onderdeel biedt ondersteuning aan mobiliteit van en naar niet met het programma geassocieerde derde landen (met uitzondering van de regio’s 13 en 14) en wordt gefinancierd met instrumenten voor het externe optreden van de EU (zie deel A van deze gids onder “Begunstigde landen”).

De twee onderdelen van internationale mobiliteit hebben verschillende, doch complementaire doelstellingen, waarin de beleidsprioriteiten van de respectieve financieringsbronnen tot uiting komen:

Internationale uitgaande mobiliteit ondersteund door middelen voor intern beleid

De nadruk ligt vooral op de ontwikkeling van toekomstgerichte en andere relevante vaardigheden van studenten en personeel van in de EU-lidstaten en in met het programma geassocieerde derde landen gevestigde IHO’s. Internationale mobiliteitsactiviteiten naar niet-geassocieerde landen worden gefinancierd uit de aan mobiliteitsprojecten toegekende subsidie. Subsidieontvangers kunnen maximaal 20 % van de laatst toegekende projectsubsidie gebruiken voor uitgaande mobiliteit naar niet-geassocieerde landen over de hele wereld (regio’s 1‑14). Deze mogelijkheden moeten organisaties in een EU-lidstaat of in een niet met het programma geassocieerd derde land ertoe aanmoedigen om met verschillende niet met het programma geassocieerde derde landen uitgaande mobiliteitsactiviteiten te ontwikkelen en moeten een zo breed mogelijke geografische reikwijdte bestrijken.

Internationale uitgaande en inkomende mobiliteit ondersteund door middelen voor extern beleid

Deze actie is in overeenstemming met de externe prioriteiten van de EU; zodoende zijn een aantal doelen en regels voor samenwerking met de twaalf in aanmerking komende regio’s (1‑12) vastgesteld, die verderop worden toegelicht onder “aanvullende informatie voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid”.

Tenzij anders vermeld, zijn de in deze actie beschreven internationale mobiliteitsactiviteiten van toepassing op beide onderdelen.

Welke criteria worden gehanteerd om een aanvraag in te dienen voor een mobiliteitsproject en dat uit te voeren?

Algemene subsidiabiliteitscriteria hebben betrekking op de algemene vereisten op projectniveau, terwijl de hieronder genoemde specifieke criteria betrekking hebben op de vereisten betreffende de uitvoering van specifieke activiteiten. 

Algemene subsidiabiliteitscriteria voor mobiliteitsprojecten

Om in aanmerking te komen voor een Erasmus+-subsidie, moet een aanvrager aan de volgende criteria voldoen: 

Subsidiabele activiteiten

Instellingen voor hoger onderwijs (IHO’s) mogen een of meer van de volgende activiteiten uitvoeren:

  • studentenmobiliteit voor studiedoeleinden;
    • studentenmobiliteit voor stagedoeleinden;
  • personeelsmobiliteit voor onderwijsdoeleinden;
  • personeelsmobiliteit voor opleidingsdoeleinden;
  • Intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs (niet voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid)

In aanmerking komende stromen van mobiliteitsactiviteiten:

  • Voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor intern beleid: uit EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen naar om het even welk land in de wereld (EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen en niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 1‑14).
  • Voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid: tussen EU-lidstaten of met het programma geassocieerde derde landen en niet met het programma geassocieerde derde landen (met uitzondering van de regio’s 13 en 14).

Wie kan een aanvraag indienen?

Organisaties die in het bezit zijn van de volgende accreditatie, kunnen een subsidie aanvragen:

  • Voor een aanvraag als individuele IHO: instellingen voor hoger onderwijs die gevestigd zijn in een EU-lidstaat of in een met het programma geassocieerd derde land en waaraan een Erasmus-handvest voor hoger onderwijs (ECHE) is toegekend.
  • Voor een aanvraag als mobiliteitsconsortium: coördinerende organisaties die zijn gevestigd in een EU-lidstaat of in een met het programma geassocieerd derde land en die een consortium coördineren waaraan een Erasmus-accreditatie voor mobiliteitsconsortia in het hoger onderwijs is toegekend. Organisaties die niet in het bezit zijn van een geldige consortiumaccreditatie, kunnen in het kader van een en dezelfde oproep, of van een vorige oproep, namens een mobiliteitsconsortium hierom verzoeken en een subsidieaanvraag voor een mobiliteitsproject indienen. Alle betrokken instellingen voor hoger onderwijs uit EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen moeten in het bezit zijn van een Erasmus-handvest voor hoger onderwijs (ECHE). Deze organisaties komen alleen in aanmerking voor een mobiliteitsproject als gunstig gevolg wordt gegeven aan hun verzoek om een consortiumaccreditatie.

Hogeronderwijsstudenten en -personeel kunnen niet rechtstreeks een subsidie aanvragen: de selectiecriteria voor deelname aan de mobiliteitsactiviteiten en aan intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs worden vastgesteld door de instelling voor hoger onderwijs waar ze studeren of werken.

Begunstigde landen

Voor deelname aan activiteiten:

  • elke EU-lidstaat of elk met het programma geassocieerd derde land
  • elk niet met het programma geassocieerd derde land (zie voor mogelijke voorwaarden bij mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid “Aanvullende informatie voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid” in deze actie en “Begunstigde landen” in deel A)

Aantal deelnemende organisaties

In het aanvraagformulier wordt één organisatie vermeld (de aanvrager). Dit is één individuele IHO dan wel een coördinator van een mobiliteitsconsortium dat in een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land is gevestigd.

Bij de uitvoering van het mobiliteitsproject moeten minimaal twee organisaties (minstens één uitzendende en één ontvangende organisatie) betrokken zijn. Voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid moet minimaal één organisatie uit een niet-geassocieerd derde land betrokken zijn.

Voor intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs in mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor intern beleid: naast de aanvrager (aanvragende IHO of een IHO in een aanvragend mobiliteitsconsortium), moeten minstens twee IHO’s uit twee andere EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen tijdens de uitvoering betrokken zijn bij de organisatie van een intensief programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs. 

Duur van het project

Mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor intern beleid: 26 maanden

Mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid: 24 of 36 maanden

Waar aanvragen?

Bij het nationaal agentschap in het land waar de aanvragende organisatie is gevestigd.

Wanneer aanvragen?

Aanvragers moeten hun subsidieaanvraag uiterlijk indienen op 20 februari om 12:00:00 uur (‘s middags, Belgische tijd), zowel voor projecten gefinancierd met middelen voor intern beleid die van start gaan op 1 juni van hetzelfde jaar als voor projecten gefinancierd met instrumenten voor extern optreden die van start gaan op 1 augustus van hetzelfde jaar.

Hoe aanvragen?

In deel C van deze gids wordt uiteengezet hoe de aanvraag wordt ingediend.

Andere criteria

Een IHO kan bij haar nationaal agentschap subsidies aanvragen via twee verschillende kanalen:

  • rechtstreeks als individuele IHO,
  • via een mobiliteitsconsortium waarvan de IHO coördinator/lid is.

Een IHO kan slechts eenmaal per selectieronde een aanvraag indienen voor een mobiliteitsproject als individuele IHO en/of als coördinerende IHO van een bepaald consortium. Niettemin mag een IHO behoren tot, of instaan voor de coördinatie van verschillende mobiliteitsconsortia die tegelijkertijd een aanvraag indienen.

Beide kanalen (individuele aanvraag en consortiumaanvraag) mogen gelijktijdig worden gebruikt. Worden in eenzelfde academiejaar subsidies aangevraagd via beide kanalen, dan blijft de IHO niettemin de verantwoordelijkheid dragen om dubbele financiering van deelnemers te vermijden.

Het mobiliteitsproject moet het Europees studentenkaart-initiatief uitvoeren om het onlinebeheer van de mobiliteitscyclus en milieuvriendelijkere en inclusievere benaderingen te vergemakkelijken overeenkomstig het Erasmus-handvest voor hoger onderwijs (ECHE) en de ECHE-richtsnoeren.

Naast de hierboven vermelde subsidiabiliteitscriteria, worden aanvragende organisaties getoetst aan de hieronder vermelde relevante subsidiabiliteitscriteria en aan de relevante uitsluitings-, selectie- en toekenningscriteria. Zie deel C van deze gids voor meer informatie.

Specifieke subsidiabiliteitscriteria voor studentenmobiliteit

Subsidiabele activiteiten

Zie de subsidiabele activiteiten in Algemene subsidiabiliteitscriteria voor mobiliteitsprojecten.

In aanmerking komende deelnemende organisaties

Studentenmobiliteit voor studiedoeleinden:

Alle deelnemende (zowel uitzendende als ontvangende) organisaties uit EU-lidstaten of met het programma geassocieerde derde landen moeten instellingen voor hoger onderwijs (IHO’s) zijn waaraan een ECHE is toegekend. Alle (zowel uitzendende als ontvangende) organisaties uit niet met het programma geassocieerde derde landen moeten IHO’s zijn die erkend zijn door de bevoegde autoriteiten en zij moeten interinstitutionele akkoorden met hun partners uit EU-lidstaten of met het programma geassocieerde derde landen hebben ondertekend voordat de mobiliteit plaatsvindt.

Studentenmobiliteit voor stagedoeleinden:

De uitzendende organisatie moet een IHO zijn uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land waaraan een ECHE is toegekend of een IHO zijn uit een niet-geassocieerd derde land die erkend is door de bevoegde autoriteiten en die interinstitutionele akkoorden met haar partners uit EU-lidstaten of met het programma geassocieerde derde landen heeft ondertekend voordat de mobiliteit plaatsvindt.  In het geval van studentenmobiliteit voor stagedoeleinden zijn mogelijke ontvangende organisaties34 :

  • een publieke of particuliere organisatie die actief is op de arbeidsmarkt of op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugdzaken, onderzoek en innovatie. Voorbeelden van dergelijke organisaties zijn:
    • kleine, middelgrote of grote ondernemingen uit de publieke of particuliere sector (met inbegrip van sociale ondernemingen);
    • lokale, regionale of nationale publieke organen;
    • ambassades of consulaire posten van de uitzendende EU-lidstaat of het uitzendende met het programma geassocieerd derde land;
    • sociale partners of andere vertegenwoordigers uit het beroepsleven, met inbegrip van kamers van koophandel, ambachtelijke/beroepsverenigingen en vakbonden;
    • onderzoeksinstellingen;
    • stichtingen;
    • scholen/instituten/onderwijscentra (op elk niveau, van peuter- en kleuteronderwijs tot hoger secundair onderwijs, met inbegrip van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie);
  • organisaties of verenigingen zonder winstoogmerk, niet-gouvernementele organisaties (ngo’s);
  • verstrekkers van diensten inzake studie- en beroepskeuzevoorlichting;
  • een IHO uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land waaraan een ECHE is toegekend of een IHO uit een niet-geassocieerd derde land die erkend is door de bevoegde autoriteiten en die interinstitutionele akkoorden met haar partners uit een EU-lidstaat of met het programma geassocieerd derde land heeft ondertekend voordat de mobiliteit plaatsvindt.

Duur van de activiteit

Studentenmobiliteit voor studiedoeleinden: van 2 maanden (of één onderwijsperiode of trimester) tot 12 maanden fysieke mobiliteit, exclusief reistijd. Dit omvat mogelijk een aanvullende stageperiode, indien gepland, en kan op verschillende manieren worden georganiseerd, afhankelijk van de context: ofwel de ene activiteit na de andere, ofwel beide tegelijkertijd. Bij een combinatie worden de financieringsregels en de minimale duur van de studiemobiliteit in acht genomen.

Studentenmobiliteit voor stagedoeleinden: van 2 tot 12 maanden fysieke mobiliteit, exclusief reistijd.

Alle studenten, met name zij die niet kunnen deelnemen aan langdurige fysieke mobiliteit voor studie- of stagedoeleinden, bijvoorbeeld vanwege hun studiegebied of omdat zij minder mogelijkheden voor deelname hebben, mogen een kortere periode van fysieke mobiliteit combineren met een virtuele component (gemengde kortlopende mobiliteit). Daarnaast kunnen alle studenten deelnemen aan intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs. In dergelijke gevallen moet de periode voor fysieke mobiliteit 5 tot 30 dagen duren (exclusief reistijd) en moet zij worden gecombineerd met een verplichte virtuele component om samenwerking bij e-learninguitwisselingen en groepswerk te vergemakkelijken. Gemengde mobiliteit voor studiedoeleinden moet recht geven op ten minste 3 ECTS-studiepunten.

Mobiliteit voor studie- en/of stagedoeleinden voor doctoraatskandidaten: van 5 tot 30 dagen of van 2 tot 12 maanden fysieke mobiliteit (mobiliteit voor studiedoeleinden is eventueel inclusief een aanvullende stageperiode, indien gepland), exclusief reistijd.

Totale duur per studiecyclus:

Dezelfde student kan deelnemen aan mobiliteitsperioden van in totaal maximaal 12 maanden35 fysieke mobiliteit per studiecyclus36 , ongeacht aantal en soort mobiliteitsactiviteiten:

  • tijdens de eerste studiecyclus (bachelorgraad of gelijkwaardig) inclusief de korte cyclus (niveau 5 en 6 van het Europees kwalificatiekader);
  • tijdens de tweede studiecyclus (mastergraad of gelijkwaardig – niveau 7 van het Europees kwalificatiekader); en
  • tijdens de derde cyclus als "doctoraatskandidaat" (doctoraatsniveau of niveau 8 van het Europees kwalificatiekader).

De duur van een door pas afgestudeerden gevolgde stage telt mee voor de maximale duur van 12 maanden van de studiecyclus waarin ze de stage aanvragen.

De periode van fysieke mobiliteit kan worden onderbroken. De onderbrekingsperiode telt niet mee voor de duur van de mobiliteitsactiviteit.

Voor stages wordt een vakantie van de onderneming/organisatie niet als onderbrekingsperiode beschouwd.  De subsidie loopt gedurende die vakantie door. De vakantieperiode telt mee voor de minimumduur van een stageperiode.

Locatie(s) van de activiteit

De studenten moeten hun fysieke mobiliteitsactiviteiten uitvoeren in een andere EU-lidstaat of een ander met het programma geassocieerd derde land of niet met het programma geassocieerd derde land dan het land van de uitzendende organisatie en het land waar de student tijdens zijn/haar studie verblijft37

In aanmerking komende deelnemers

Studenten die zijn ingeschreven in een IHO voor een studieprogramma dat wordt bekroond met een erkende graad, met inbegrip van dubbele/gezamenlijke graden38 , of een andere erkende kwalificatie op tertiair niveau (tot en met doctoraatsniveau). In het geval van mobiliteit op doctoraatsniveau moet de deelnemer zich op niveau 8 van het Europees kwalificatiekader bevinden.

Pas afgestudeerden in het hoger onderwijs mogen deelnemen aan mobiliteitsactiviteiten voor stagedoeleinden. De begunstigde organisatie kan ervoor kiezen geen stages voor pas afgestudeerden te organiseren. Pas afgestudeerden moeten worden geselecteerd door hun IHO tijdens het laatste studiejaar en moeten hun stage in het buitenland voltooien binnen één jaar na het afstuderen39

Andere criteria

Studentenmobiliteit is mogelijk in elk studiegebied. Studentenmobiliteit kan bestaan uit een studieperiode in combinatie met een kortlopende stage (van minder dan 2 maanden) die dan als totale studieperiode wordt beschouwd. De student, de uitzendende en ontvangende organisatie moeten een leerovereenkomst ondertekenen.

De studieperiode in het buitenland moet onderdeel zijn van het studieprogramma dat de student volgt voor het behalen van een diploma. Waar mogelijk moeten de stages een geïntegreerd onderdeel uitmaken van het studieprogramma van de student.

Het volgen van cursussen in een instelling voor hoger onderwijs (IHO) wordt niet beschouwd als een stage.

In het geval van gemengde studentenmobiliteit kunnen de activiteiten deelname aan cursussen in een vorm van gecombineerd afstands- en contactonderwijs bij een IHO van een partnerland betreffen, alsook online-opleidingen en werkopdrachten of deelname aan intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs.

Zie met betrekking tot internationale mobiliteit onder “Internationale mobiliteitsactiviteiten waarbij niet met het programma geassocieerde derde landen betrokken zijn”.

Specifieke subsidiabiliteitscriteria voor personeelsmobiliteit

Subsidiabele activiteiten

Zie de subsidiabele activiteiten in Algemene subsidiabiliteitscriteria voor mobiliteitsprojecten.

In aanmerking komende deelnemende organisaties

Personeelsmobiliteit voor onderwijsdoeleinden:

De uitzendende organisatie moet:

  • een IHO zijn uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land waaraan een ECHE is toegekend, of
  • een IHO zijn uit een niet met het programma geassocieerd derde land, die erkend is door de bevoegde autoriteiten en die interinstitutionele akkoorden met haar partners uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land heeft ondertekend, of
  • in het geval van het personeel dat is uitgenodigd om te doceren aan een IHO: een publieke of particuliere organisatie (waaraan geen ECHE is toegekend) in een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land of een niet met het programma geassocieerd derde land zijn die actief is op de arbeidsmarkt of op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugdzaken, onderzoek en innovatie. Voorbeelden van dergelijke organisaties zijn:
    • kleine, middelgrote of grote ondernemingen uit de publieke of particuliere sector (met inbegrip van sociale ondernemingen);
    • lokale, regionale of nationale publieke organen;
    • sociale partners of andere vertegenwoordigers uit het beroepsleven, met inbegrip van kamers van koophandel, ambachtelijke/beroepsverenigingen en vakbonden;
    • onderzoeksinstellingen;
    • stichtingen;
    • scholen/instituten/onderwijscentra (op elk niveau, van peuter- en kleuteronderwijs tot hoger secundair onderwijs, met inbegrip van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie);
    • organisaties of verenigingen zonder winstoogmerk, niet-gouvernementele organisaties (ngo’s);
    • verstrekkers van diensten inzake studie- en beroepskeuzevoorlichting.

De ontvangende organisatie moet een IHO zijn uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land waaraan een ECHE is toegekend of een IHO zijn uit een niet met het programma geassocieerd derde land die erkend is door de bevoegde autoriteiten en die een interinstitutioneel akkoord met een partner uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land heeft ondertekend voordat de mobiliteit plaatsvindt.

Personeelsmobiliteit voor opleidingsdoeleinden:

De uitzendende organisatie moet een IHO zijn uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land waaraan een ECHE is toegekend, of een IHO zijn uit een niet met het programma geassocieerd derde land die erkend is door de bevoegde autoriteiten en die een interinstitutioneel akkoord met haar partners uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land heeft ondertekend voordat de mobiliteit plaatsvindt.

De ontvangende organisatie moet:

  • een IHO uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land waaraan een ECHE is toegekend of een IHO uit een niet-geassocieerd derde land die erkend is door de bevoegde autoriteiten en die interinstitutionele akkoorden met haar partners uit een EU-lidstaat of met het programma geassocieerd derde land heeft ondertekend voordat de mobiliteit plaatsvindt, of
  • een publieke of particuliere organisatie zijn uit EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen (of uit niet met het programma geassocieerde derde landen, indien het mobiliteitsproject wordt gefinancierd met middelen voor intern beleid) die actief is op de arbeidsmarkt of op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugdzaken, onderzoek en innovatie.

Duur van de mobiliteitsactiviteit

Personeelsmobiliteit voor onderwijs- en opleidingsdoeleinden:

De duur van de mobiliteit tussen EU-lidstaten en met het programma geassocieerde landen moet 2 tot 60 dagen fysieke mobiliteit bedragen, exclusief reistijd. Wanneer er personeel in dienst van ondernemingen is uitgenodigd, geldt een minimale duur van 1 dag fysieke mobiliteit.

In het geval van mobiliteit waarbij niet met het programma geassocieerde derde landen betrokken zijn, moet de duur ervan 5 tot 60 dagen bedragen, exclusief reistijd. Hetzelfde geldt voor uitgenodigd personeel in dienst van ondernemingen.

In alle gevallen moet het minimumaantal dagen uit opeenvolgende dagen bestaan.

De periode van fysieke mobiliteit kan worden onderbroken. De onderbrekingsperiode telt niet mee voor de duur van de mobiliteitsactiviteit.

Een onderwijsactiviteit moet bestaan uit minstens 8 lesuren per week (of elke andere verblijfsperiode die korter is dan een week). Indien de mobiliteit langer dan één week duurt, moet het minimumaantal lesuren in een onvolledige week evenredig zijn met de duur van de desbetreffende periode. De volgende uitzonderingen zijn van toepassing:

  • Er is geen minimumaantal lesuren voor uitgenodigd personeel in dienst van bedrijven.
  • Indien de activiteit wordt gecombineerd met een opleidingsactiviteit gedurende één enkele periode in het buitenland, wordt het minimumaantal lesuren per week (of elke andere verblijfsperiode die korter is dan een week) verlaagd tot 4 uur.

Alle personeelsleden kunnen deelnemen aan intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs. In het geval van personeelsmobiliteit voor opleidingsdoeleinden in het kader van een intensief programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs moet de periode voor fysieke mobiliteit 5 tot 30 dagen duren (exclusief reistijd) en moet zij worden gecombineerd met een verplichte virtuele component om samenwerking bij e-learninguitwisselingen en groepswerk te vergemakkelijken. Wanneer er sprake is van personeelsmobiliteit voor onderwijsdoeleinden in het kader van een intensief programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs ondersteund door middelen voor intern beleid, moet de fysieke mobiliteit tussen 2 en 30 dagen duren (exclusief reistijd), of ten minste 1 dag in geval van uitgenodigd personeel in dienst van bedrijven, en is de virtuele component facultatief.

Locatie(s) van de activiteit

De personeelsleden moeten hun fysiekemobiliteitsactiviteit uitvoeren in een andere EU-lidstaat of een ander met het programma geassocieerd derde land of niet met het programma geassocieerd derde land dan het land van de uitzendende organisatie en het land van verblijf40 van het personeel.

In aanmerking komende deelnemers

Personeelsmobiliteit voor onderwijsdoeleinden:

  • Personeel in dienst van een IHO in een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land of een niet met het programma geassocieerd derde land.
  • Personeel in dienst van een bedrijf uit om het even welk land, werkzaam in een publieke of particuliere organisatie (die geen IHO is in het bezit van een ECHE), actief op de arbeidsmarkt of op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken, onderzoek en innovatie en dat is uitgenodigd om te doceren aan een IHO in om het even welk land (met inbegrip van “doctoraatskandidaten” die daar werken). 

Personeelsmobiliteit voor opleidingsdoeleinden 

Personeel in dienst van een IHO in een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land of een niet met het programma geassocieerd derde land.

Overige criteria

Personeelsmobiliteit kan bestaan uit een onderwijsperiode in combinatie met een opleidingsperiode, die dan als totale onderwijsperiode wordt beschouwd. Mobiliteit voor onderwijs- of opleidingsdoeleinden kan plaatsvinden in meer dan één ontvangende organisatie in hetzelfde land, en wordt als één onderwijs- of opleidingsperiode beschouwd, waarbij de minimumduur van het verblijf van toepassing is.

Mobiliteit voor onderwijsdoeleinden is mogelijk in elk studiegebied.

Mobiliteit voor onderwijsdoeleinden kan het verstrekken van opleidingen ten behoeve van de ontwikkeling van de IHO van het partnerland beslaan.

Het personeelslid, de uitzendende en ontvangende organisatie moeten een mobiliteitsovereenkomst ondertekenen.

Zie met betrekking tot internationale mobiliteit: “Internationale mobiliteitsactiviteiten waarbij niet met het programma geassocieerde derde landen betrokken zijn”.

Specifieke subsidiabiliteitscriteria voor intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs

In aanmerking komende deelnemende organisaties

Een intensief programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs moet worden ontwikkeld en uitgevoerd door minstens drie instellingen voor hoger onderwijs (IHO’s) uit minstens drie EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen.

Bovendien mogen IHO’s of organisatie die gevestigd zijn in een EU-lidstaat, een met het programma geassocieerd derde land of een niet met het programma geassocieerd derde land deelnemen om deelnemers uit te zenden.

De uitzendende IHO’s die studenten en personeel uitzenden om als lerenden deel te nemen aan intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs moet een IHO zijn uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land waaraan een ECHE is toegekend of een IHO zijn uit een niet met het programma geassocieerd derde land die erkend is door de bevoegde autoriteiten en die interinstitutionele akkoorden met haar partners uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land heeft ondertekend voordat de mobiliteit plaatsvindt.

Voor onderwijzend en opleidend personeel dat betrokken is bij de uitvoering van het programma kan het elke organisatie uit een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land of uit een niet met het programma geassocieerd derde land zijn (zie in aanmerking komende deelnemers).

Deelnemers kunnen worden uitgezonden met Erasmus+-financiering of op eigen kosten deelnemen. IHO’s uit niet met het programma geassocieerde derde landen kunnen deelnemers uitzenden met Erasmus+ als de ontvangende instelling parallel daaraan een mobiliteitsproject heeft dat wordt gefinancierd met middelen voor extern beleid waarbij inkomende studenten en personeel uit deze landen worden gefinancierd. Deze deelnemers uit niet met het programma geassocieerde derde landen tellen niet mee voor de minimumvereisten.

Aan de ontvangende IHO moet een ECHE zijn toegekend. De ontvangende IHO kan dezelfde of een andere instelling zijn als de coördinerende IHO. Andere organisaties kunnen tijdens een gedeelte van de fysieke activiteit in het ontvangende land ook optreden als medeopvangende organisatie voor deelnemers.

Aan de coördinerende IHO moet ook een ECHE zijn toegekend. De coördinerende/ontvangende IHO is ofwel de aanvragende IHO ofwel een IHO die lid is van het aanvragende mobiliteitsconsortium voor een mobiliteitsproject dat wordt gefinancierd met middelen voor intern beleid.

Duur van de activiteit

De duur van de fysieke component van een intensief programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs moet 5 tot 30 dagen bedragen voor lerenden. Er zijn geen subsidiabiliteitscriteria vastgesteld voor de duur van de virtuele component, maar voor de gecombineerde virtuele en fysieke componenten moeten minstens 3 ECTS-studiepunten worden toegekend aan de studenten.

Locatie(s) van de activiteit

De fysieke activiteit kan plaatsvinden in de ontvangende IHO of op een andere locatie in het land van de ontvangende IHO.

In aanmerking komende deelnemers

Studenten

Studenten die in een IHO in een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land of een niet met het programma geassocieerd derde land zijn ingeschreven voor een studieprogramma dat wordt bekroond met een erkende graad of een andere erkende kwalificatie op tertiair niveau (tot en met doctoraatsniveau).

Personeel

Personeel in dienst van een IHO in een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerd derde land of een niet met het programma geassocieerd derde land.

Onderwijzend en opleidend personeel dat betrokken is bij de uitvoering van het programma:

  • personeel dat in een EU-lidstaat, een met het programma geassocieerd derde land of een niet met het programma geassocieerd derde land in een IHO werkt.
  • personeel dat is uitgenodigd om in een IHO te werken: afkomstig van een publieke of particuliere onderneming/organisatie (met uitzondering van IHO’s waaraan een ECHE is toegekend); de onderneming/organisatie moet afkomstig zijn van een EU-lidstaat, een met het programma geassocieerd derde land of een niet met het programma geassocieerd derde land, en actief zijn op de arbeidsmarkt of op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken. doctoraatskandidaten die daar werken zijn ook subsidiabel in het kader van deze actie.

Overige criteria

Intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs voor studenten en personeel moeten voorzien in kortlopende fysieke mobiliteit in het buitenland in combinatie met een verplichte virtuele component die een online leeruitwisseling in samenwerkingsverband en teamwerk bevordert. De virtuele component moet lerenden online samenbrengen, zodat zij samen en gelijktijdig kunnen werken aan specifieke opdrachten die in het intensieve programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs zijn geïntegreerd en meetellen in het kader van de algemene leerresultaten.

Voor intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs moeten minstens 3 ECTS-studiepunten worden toegekend aan de studenten.

Om in aanmerking te komen voor organisatorische steun, moeten er aan een intensief programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs minimaal 10 door internebeleidsfondsen ondersteunde mobiele Erasmus+-lerenden deelnemen (onderwijzend en opleidend personeel dat zich bezighoudt met de uitvoering van het programma niet meegeteld). Deze 10 mobiele lerenden moeten hun mobiliteitsperiode specifiek doorlopen om het intensieve programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs bij te wonen via een van de volgende Erasmus+-mobiliteitsactiviteiten: kortlopende gemengde studentenmobiliteit voor studiedoeleinden of gemengde personeelsmobiliteit voor opleidingsdoeleinden.

De individuele steun en, waar van toepassing, de reissubsidie voor deelnemers aan de fysiekemobiliteitsactiviteit worden verstrekt door de uitzendende IHO (en de ontvangende IHO in geval van uitgenodigd personeel in dienst van ondernemingen en deelnemers van niet met het programma geassocieerde derde landen gefinancierd met instrumenten voor het externe optreden).

Aanvullende informatie voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid

De beschikbare middelen voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid zijn in 12 begrotingsportefeuilles opgesplitst tussen verschillende regio’s in de wereld en de omvang van elke begrotingsportefeuille verschilt naargelang van de externe beleidsprioriteiten van de EU. Meer informatie over de beschikbare bedragen per begrotingsportefeuille wordt gepubliceerd op de websites van de nationale agentschappen.

De EU heeft een reeks indicatieve doelstellingen vastgesteld met betrekking tot het geografische evenwicht en de prioriteiten die op Europees niveau moeten worden behaald gedurende de volledige looptijd van het programma (2021‑2027), met inbegrip van samenwerking met de minst ontwikkelde landen. Deze indicatieve doelstellingen en prioriteiten hoeven niet te worden behaald door individuele IHO’s, maar de nationale agentschappen houden er rekening mee bij de toewijzing van het beschikbare budget. Dit zijn de doelstellingen voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid in zijn geheel op het niveau van de EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen per oproep 2027:

  • Azië:
    • minimaal 25 % van het budget moet worden besteed aan mobiliteit met de minst ontwikkelde landen (MOL’s) van de regio;
    • maximaal 25 % van het budget mag worden besteed aan mobiliteit met de landen met hoge inkomens van de regio;
    • maximaal 15 % van het budget mag worden besteed aan mobiliteit met China;
    • maximaal 10 % van het budget mag worden besteed aan mobiliteit met India.
  • Stille Zuidzee:
    • maximaal 86,5 % van het budget mag worden besteed aan mobiliteit met Australië en Nieuw-Zeeland samen.
  • Afrika ten zuiden van de Sahara:
    • minimaal 35 % van het budget moet worden besteed aan mobiliteit met de minst ontwikkelde landen (MOL’s) van de regio, met bijzondere aandacht voor prioritaire landen op het gebied van migratie;
    • maximaal 8 % van het budget mag worden besteed aan mobiliteit met om het even welk land.
  • Latijns-Amerika:
    • maximaal 30 % van het budget mag worden besteed aan mobiliteit met Brazilië en Mexico samen.
  • Oostelijk Partnerschap:
    • minimaal 40 % van het budget moet worden toegewezen aan kansarme studenten.
  • Zuidelijk Nabuurschap:
    • maximaal 15 % van het budget mag worden besteed aan mobiliteit met om het even welk land;
    • minimaal 65 % van de middelen moet worden toegewezen aan studenten, waarvan 50 % kansarme studenten moeten zijn.
  • Westelijke Balkan: de nadruk moet liggen op studentenmobiliteit.

Gezien het vereiste om bij te dragen aan de doelstellingen van het externe optreden van de EU, zijn mobiliteitsactiviteiten voor studenten van de korte cyclus en de eerste en tweede cyclus die worden uitgevoerd met landen in de regio’s 2‑11 die in aanmerking komen voor officiële ontwikkelingshulp (ODA)41 beperkt tot inkomende mobiliteit uit niet met het programma geassocieerde derde landen. Uitgaande mobiliteit naar deze regio’s staat uitsluitend ter beschikking van doctoraatsstudenten en personeel.

Als aan de aanvrager een mobiliteitsproject is toegekend dat wordt ondersteund door middelen voor intern beleid, kunnen de hierboven genoemde niet-subsidiabele internationale uitgaande mobiliteitsstromen naar deze regio’s aanvullend worden gefinancierd door dit mobiliteitsproject dat wordt ondersteund door middelen voor intern beleid.

Tot slot kunnen instellingen voor hoger onderwijs aanvragen indienen voor 100 % personeelsmobiliteit, 100 % studentenmobiliteit of een combinatie daarvan, op voorwaarde dat dit in overeenstemming is met de aanvullende subsidiabiliteitscriteria voor projecten zoals bepaald door het nationaal agentschap (zie het volgende hoofdstuk).

Aanvullende subsidiabiliteitscriteria voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid zoals bepaald door de Nationale Agentschappen

Wanneer het budget voor een bepaalde partnerregio beperkt is, kan een nationaal agentschap een of meerdere aanvullende subsidiabiliteitscriteria uit onderstaande lijst hanteren:

  • het niveau van de opleiding voor deelnemers beperken (bijvoorbeeld een beperking van de aanvragen tot slechts een of twee cycli — bachelorgraad, mastergraad of doctoraatsniveau);
  • het soort deelnemers beperken tot uitsluitend personeel of studenten;
  • de duur van de mobiliteitsperioden beperken (bijvoorbeeld studentenmobiliteit beperken tot 6 maanden, of personeelsmobiliteit beperken tot 10 dagen).

Ingeval een nationaal agentschap besluit deze aanvullende subsidiabiliteitscriteria voor de projecten te hanteren, moet deze beslissing vóór het verstrijken van de termijn voor het indienen van aanvragen worden meegedeeld, met name op de website van het nationaal agentschap.

Toekenningscriteria

Toekenningscriteria voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor intern beleid

Er vindt geen kwaliteitstoetsing plaats (de kwaliteit is reeds getoetst bij het indienen van de aanvraag van het ECHE of bij het selecteren van een accreditatie voor een mobiliteitsconsortium). Bijgevolg zijn er geen toekenningscriteria.

Aan elke in aanmerking komende subsidieaanvraag wordt (na toetsing aan de subsidiabiliteitscriteria) financiële steun toegekend.

Het maximale subsidiebedrag hangt af van een aantal elementen:

  • het aantal mobiliteitsactiviteiten waarop de aanvraag betrekking heeft;
  • de prestaties in het verleden van de aanvrager qua aantal mobiliteitsactiviteiten, kwalitatief hoogwaardige uitvoering van de activiteiten en goed financieel beheer indien de aanvrager in voorgaande jaren een soortgelijke subsidie heeft gekregen;
  • het aantal intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs waarop de aanvraag betrekking heeft;
  • het totale nationale budget dat voor de mobiliteitsactie werd uitgetrokken voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor intern beleid.

Toekenningscriteria voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid

In aanmerking komende subsidieaanvragen worden (na toetsing aan de subsidiabiliteitscriteria) getoetst aan de volgende toekenningscriteria:

Toekenningscriterium betreffende het projectniveau: Kwaliteit van het projectontwerp en samenwerkingsregelingen (maximaal 40 punten)

  • De mate waarin de aanvragende organisatie op duidelijke wijze de verantwoordelijkheden, rollen en taken tussen de partners beschrijft.
  • De mate waarin het voorstel relevant is voor de eerbiediging en bevordering van gedeelde EU-waarden, zoals eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, en de bestrijding van elke vorm van discriminatie.
  • De volledigheid en kwaliteit van de regelingen voor de selectie van deelnemers, de hun geboden ondersteuning en de erkenning van hun mobiliteitsperiode (met name in het niet met het programma geassocieerd derde land).

Toekenningscriterium betreffende het regioniveau: Relevantie van de strategie (maximaal 40 punten)

Voor elk regionaal partnerschap:

  • De mate waarin het geplande mobiliteitsproject relevant is voor de internationaliseringsstrategie van de betrokken instellingen voor hoger onderwijs.
  • De redenen waarom er is gekozen voor personeels- en/of studentenmobiliteit.
  • De redenen waarom de nadruk ligt op samenwerking met instellingen/organisaties voor hoger onderwijs in specifieke landen in de partnerregio.

Toekenningscriterium betreffende het regioniveau: Effect en verspreiding(maximaal 20 punten)

Voor elk regionaal partnerschap:

  • De potentiële effecten van het project op deelnemers, aanvragers en partnerorganisaties op lokaal, regionaal en nationaal niveau.
  • De kwaliteit van de maatregelen om de resultaten van het mobiliteitsproject te verspreiden op het niveau van faculteiten en instellingen, en in voorkomend geval daarbuiten, in alle betrokken landen.

De aanvrager legt uit hoe het project tegemoetkomt aan deze drie criteria vanuit het standpunt van de eigen instelling (of instellingen, in het geval van aanvragen die door consortia zijn ingediend) en dat van de partnerinstellingen uit de niet met het programma geassocieerde derde landen. De vraag die hoort bij het toekenningscriterium Kwaliteit van het projectontwerp en samenwerkingsregelingen moet eenmaal worden beantwoord voor het gehele projectvoorstel, terwijl de vragen bij de toekenningscriteria Relevantie van de strategie en Effect en verspreiding eenmaal moeten worden beantwoord voor elke regio die de aanvrager van plan is bij het project te betrekken.

De aanvragers moeten hun voorstel groeperen in “regionale partnerschappen”, d.w.z. alle activiteiten waarbij landen uit dezelfde regio betrokken zijn, samenvoegen. Aan elk regionaal partnerschap worden afzonderlijk punten toegekend. Enkel regionale partnerschappen die een minimumscore van 60 behalen en tegelijkertijd voldoen aan een drempel van 50 % per toekenningscriterium weergegeven in de tabel, komen in aanmerking voor financiële steun.

Het totale subsidiebedrag dat aan het project wordt toegekend is de som van de subsidiebedragen die zijn toegekend aan de regionale partnerschappen die aan de minimale kwaliteitsdrempel hebben voldaan, afhankelijk van een aantal elementen:

  • het aantal deelnemers en de duur van de activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft;
  • het budget dat voor de mobiliteitsacties is toegewezen in het respectievelijke land of de respectievelijke regio;
  • het geografisch evenwicht binnen een bepaalde regio.

Ongeacht de score van een regionaal partnerschap boven de aangegeven drempel, kan het nationaal agentschap prioriteit geven aan mobiliteit met bepaalde landen om het geografisch evenwicht binnen die regio te bewaren, zoals vastgesteld in de bovenvermelde geografische doelstellingen.

Het nationaal agentschap is niet verplicht om alle mobiliteitsaanvragen voor een bepaald niet met het programma geassocieerd derde land te financieren als het verzoek om financiële steun ten opzichte van het beschikbare budget als buitensporig wordt beschouwd.

A) financieringsregels die gelden voor alle mobiliteitsactiviteiten in het hoger onderwijs

Begrotingsrubriek - Organisatorische steun

Subsidiabele kosten en toepasselijke regels

Kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van mobiliteitsactiviteiten (exclusief verblijf- en reiskosten voor deelnemers).

Financieringsmechanisme: tegemoetkoming in de eenheidskosten.

Toewijzingsregel: op basis van het aantal deelnemers aan mobiliteitsprojecten.

Bedrag

Voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor intern beleid:

Tot en met de 100e deelnemer: 400 EUR per deelnemer, en na de 100e deelnemer: 230 EUR per extra deelnemer

Voor mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleid:

500 EUR per deelnemer

Begrotingsrubriek - Steun voor reiskosten

Subsidiabele kosten en toepasselijke regels

Tegemoetkoming in de kosten die deelnemers maken om van de plaats van oorsprong te reizen naar de locatie van de activiteit en terug.

Onder de 500 km zullen de deelnemers in de regel met emissiearme vervoermiddelen reizen.

Financieringsmechanisme: tegemoetkoming in de eenheidskosten.

Toewijzingsregel: op basis van de reisafstand per deelnemer. De aanvrager moet de afstand tussen de plaats van oorsprong en de locatie van de activiteit42 aangeven met behulp van de door de Europese Commissie ondersteunde afstandscalculator43

Indien nodig is individuele steun om de verblijfkosten te dekken subsidiabel voor de reistijd vóór en na de activiteit, met een maximum van twee reisdagen voor deelnemers en begeleiders die steun voor niet-groen reizen ontvangen en een maximum van zes reisdagen in het geval van steun voor groen reizen.

In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de nationale agentschappen, in overleg met hun nationale autoriteiten44 , afzien van het verlenen van steun voor reiskosten voor langdurige intra-Europese studentenmobiliteit in het kader van mobiliteitsprojecten die worden ondersteund door middelen voor intern beleid (d.w.z. langdurige studentenmobiliteit naar EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen of naar niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 of 14).

Bedrag

Reisafstand

Groen reizen

Niet-groen reizen

10 – 99 km

56 EUR

28 EUR

100 – 499 km

285 EUR

211 EUR

500 – 1 999 km

417 EUR

309 EUR

2000 – 2 999 km

535 EUR

395 EUR

3000 – 3 999 km

785 EUR

580EUR

4000 – 7 999 km

1 188 EUR

1 188 EUR

8 000 km of meer

1 735 EUR

1 735 EUR

Begrotingsrubriek - Steun voor inclusie

Subsidiabele kosten en toepasselijke regels

Inclusiesteun voor organisaties: Kosten in verband met de organisatie van mobiliteitsactiviteiten voor kansarme deelnemers die aanvullende steun nodig hebben, op basis van de werkelijke kosten.

Financieringsmechanisme: tegemoetkoming in de eenheidskosten.

Toewijzingsregel: op basis van het aantal kansarme deelnemers dat aanvullende steun ontvangt vanuit de begrotingsrubriek “steun voor inclusie” op basis van de werkelijke kosten.

Bedrag

125 EUR per deelnemer

Inclusiesteun voor deelnemers: Extra kosten die rechtstreeks verband houden met kansarme deelnemers. Deze kosten zijn met name bedoeld ter dekking van de extra financiële steun die nodig is voor deelnemers met lichamelijke of geestelijke gezondheidsproblemen, om hen te laten deelnemen aan de mobiliteit en aan voorbereidende bezoeken, en voor begeleiders (met inbegrip van reis- en verblijfkosten, indien gerechtvaardigd en voor zover dit niet is gedekt via de rubrieken “reiskosten” of “individuele steun” voor deze deelnemers)45

Financieringsmechanisme: werkelijke kosten.

Toewijzingsregel: de aanvraag moet worden gemotiveerd door de aanvrager en door het nationale agentschap worden goedgekeurd.

Bedrag

100 % van de subsidiabele kosten

Begrotingsrubriek - Buitengewone kosten

Subsidiabele kosten en toepasselijke regels

Kosten voor een financiële garantie, indien het nationaal agentschap daarom verzoekt.

In het geval van een mobiliteitsproject dat wordt gefinancierd met middelen voor intern beleid: hoge reiskosten van deelnemers die in aanmerking komen voor steun voor reiskosten.

Financieringsmechanisme: werkelijke kosten.

Toewijzingsregel: De aanvraag moet worden gemotiveerd door de aanvrager en door het nationale agentschap worden goedgekeurd

Bedrag

Kosten voor een financiële garantie: 80 % van de subsidiabele kosten

Hoge reiskosten: 80 % van de subsidiabele reiskosten

Organisatorische subsidiesteun voor de begunstigde (instellingen voor hoger onderwijs of consortia):

De organisatorische steun in verband met de mobiliteitsactiviteiten is een tegemoetkoming in door de instellingen gemaakte kosten voor activiteiten ter ondersteuning van inkomende en uitgaande studenten- en personeelsmobiliteit, teneinde te voldoen aan het Erasmus-handvest voor hoger onderwijs, in het geval van EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen, en aan de beginselen van het ECHE zoals die in de interinstitutionele akkoorden zijn weergegeven, in het geval van instellingen uit niet met het programma geassocieerde derde landen. Bijvoorbeeld:

  • organisatorische regelingen met partnerinstellingen, inclusief bezoeken aan potentiële partners, teneinde overeenstemming te bereiken over de voorwaarden van de interinstitutionele regelingen inzake selectie, voorbereiding, opvang en integratie van deelnemers aan mobiliteit; en die interinstitutionele regelingen up-to-date te houden;
  • geactualiseerde studiegidsen verstrekken voor internationale studenten;
  • studenten en personeel voorlichten en bijstaan;
  • studenten en personeel selecteren;
  • leerovereenkomsten voorbereiden met het oog op de volledige erkenning van de onderwijscomponenten van studenten; voorbereiding en erkenning van mobiliteitsovereenkomsten voor personeel;
  • taalkundige en interculturele voorbereiding ten behoeve van inkomende en uitgaande studenten en personeelsleden, aanvullend op de online taalondersteuning van Erasmus+;
  • de integratie van inkomende deelnemers aan mobiliteit in de IHO vergemakkelijken;
  • zorgen voor efficiënte regelingen inzake mentorschap en supervisie van deelnemers mobiliteit;
  • specifieke regelingen treffen om de kwaliteit van studentenstages in ontvangende ondernemingen/organisaties te waarborgen;
  • zorgen voor de erkenning van onderwijscomponenten en bijbehorende studiepunten, uitreiken van officiële verklaringen en diplomasupplementen;
  • ondersteunen van de re-integratie van deelnemers aan mobiliteit en voortbouwen op nieuw verworven competenties ten behoeve van de IHO’s en gelijkwaardige instellingen;
  • het Europees studentenkaart-initiatief uitvoeren (digitalisering van mobiliteitsbeheer);
  • milieuvriendelijke mobiliteit en het vergroenen van administratieve procedures bevorderen;
  • de deelname van kansarme deelnemers bevorderen en beheren;
  • activiteiten gericht op maatschappelijke betrokkenheid identificeren en bevorderen en de deelname aan dergelijke activiteiten volgen;
  • gemengde mobiliteit en/of internationale mobiliteit bevorderen en beheren.

Instellingen voor hoger onderwijs verbinden zich ertoe alle in het handvest vervatte beginselen na te leven teneinde een hoogwaardige mobiliteit te waarborgen, onder meer door ervoor te zorgen dat: “uitgaande deelnemers aan mobiliteit terdege voorbereid zijn op hun activiteiten in het buitenland, met inbegrip van gemengde mobiliteit, door activiteiten te ondernemen om het vereiste taalvaardigheidsniveau te bereiken en hun interculturele competenties te ontwikkelen” en “inkomende deelnemers aan mobiliteit gepaste taalondersteuning krijgen”. Daarbij kan nuttig gebruik worden gemaakt van bestaande voorzieningen in instellingen voor taalopleiding. IHO’s die kunnen instaan voor hoogwaardige studenten- en personeelsmobiliteit, met inbegrip van taalondersteuning, tegen een lagere prijs (of omdat er financiële steun beschikbaar is uit andere financieringsbronnen dan die van de Europese Unie), zouden de mogelijkheid hebben een deel van de organisatorische subsidiesteun over te dragen om meer mobiliteitsactiviteiten te financieren. In de subsidieovereenkomst wordt aangegeven welke flexibiliteit in dit verband wordt geboden.

De begunstigden zijn hoe dan ook contractueel verplicht dergelijke hoogwaardige diensten te verstrekken. De nationale agentschappen oefenen toezicht en controle uit op hun prestaties. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de deelnemersverslagen van studenten en personeelsleden die rechtstreeks kunnen worden geraadpleegd door de nationale agentschappen en de Commissie.

De organisatorische steun wordt berekend op basis van het totale aantal ondersteunde deelnemers aan mobiliteit (inclusief deelnemers aan mobiliteit van wie de Erasmus+-subsidie voor de gehele mobiliteitsperiode op nihil is vastgesteld — zie het punt hieronder over mobiliteitsactiviteiten waarvoor de subsidie op nihil is vastgesteld — en personeelsleden van ondernemingen die lesgeven in een IHO). Deelnemers aan mobiliteit van wie de Erasmus+-subsidie voor de gehele mobiliteitsperiode op nihil is vastgesteld, worden gerekend als ondersteunde deelnemers aan mobiliteit omdat zij profiteren van het mobiliteitskader en de organisatorische activiteiten. Bijgevolg wordt organisatorische steun ook voor deze deelnemers betaald. Dit geldt niet voor personen die deelnemers begeleiden tijdens hun activiteiten in het buitenland. De berekende organisatorische steun wordt niet automatisch hoger als er extra mobiliteitsactiviteiten worden georganiseerd door de overdracht van middelen tussen begrotingscategorieën.

Voor mobiliteitsconsortia kan de ontvangen organisatorische steun worden verdeeld onder alle leden volgens de regels die zij in onderling overleg hebben vastgesteld.

In geval van mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor extern beleidwordt de organisatorische subsidiesteun verdeeld door de betrokken partners op een door de deelnemende instellingen onderling overeengekomen wijze.

Deelnemers aan mobiliteit van wie de Erasmus+-subsidie op nihil is vastgesteld

Studenten en personeelsleden van wie de Erasmus+-subsidie op nihil is vastgesteld, zijn deelnemers aan mobiliteit die weliswaar geen Erasmus+-subsidie krijgen voor reis- en verblijfkosten, maar niettemin voldoen aan alle criteria inzake studenten- en personeelsmobiliteit en alle voordelen voor studenten en personeelsleden genieten op grond van het Erasmus+-programma. Zij kunnen een niet-Erasmus+-subsidie (bijvoorbeeld uit het ESF) of nationale, regionale of andere subsidies ontvangen als tegemoetkoming in hun mobiliteitskosten. Het aantal deelnemers aan mobiliteit van wie de Erasmus+-subsidie voor de gehele mobiliteitsperiode op nihil is vastgesteld, wordt meegerekend in de statistieken voor de prestatie-indicator waarop de toewijzing van EU-begrotingsmiddelen aan de landen wordt gebaseerd. Kansarme deelnemers kunnen geen deelnemers zijn waarvan de subsidie op nihil is vastgesteld.

Steun voor inclusie

Een kansarme kampt met persoonlijke, lichamelijke of geestelijke gezondheidsproblemen waardoor hij/zij zonder extra financiële of andere steun niet aan het project of de mobiliteitsactie kan deelnemen. Instellingen voor hoger onderwijs die kansarme studenten en/of personeelsleden hebben geselecteerd, kunnen bij het nationaal agentschap aanvullende subsidiesteun aanvragen om de extra uitgaven voor hun deelname aan de mobiliteitsactiviteiten te dekken. Voor kansarme deelnemers, met name deelnemers met lichamelijke of geestelijke gezondheidsproblemen, kan de subsidiesteun daarom hoger liggen dan het hieronder genoemde maximale individuele subsidiebedrag. Op hun website leggen de instellingen voor hoger onderwijs uit hoe kansarme studenten en personeelsleden deze aanvullende subsidiesteun kunnen aanvragen en rechtvaardigen.

Voor extra financiële steun ten behoeve van kansarme studenten en personeelsleden kan ook worden geput uit andere lokale, regionale en/of nationale financieringsbronnen.

Door het Erasmus-handvest voor hoger onderwijs te ondertekenen, verbinden de instellingen voor hoger onderwijs zich ertoe te zorgen voor gelijke toegang en kansengelijkheid voor alle deelnemers, ongeacht hun achtergrond. Kansarme studenten en personeel kunnen derhalve ook gebruikmaken van de ondersteunende diensten die de ontvangende instelling de plaatselijke studenten en personeelsleden aanbiedt.

Buitengewone kosten voor dure reizen

Alleen deelnemers die in aanmerking komen voor steun voor reiskosten en deelnemen aan mobiliteitsprojecten die worden ondersteund door middelen voor intern beleid, komen in aanmerking voor buitengewone kosten voor dure reizen.

begunstigden van mobiliteitsprojecten kunnen financiële steun aanvragen voor hoge reiskosten van deelnemers onder de begrotingsrubriek “buitengewone kosten” (80 % van de subsidiabele reiskosten). Dit zal worden toegestaan op voorwaarde dat de begunstigde kan aantonen dat volgens de financieringsregels (gebaseerd op de eenheidskosten per reisafstand) niet minimaal 70 % van de reiskosten van de deelnemers is gedekt. Indien deze worden toegekend, vervangen de buitengewone kosten voor dure reizen de steun voor reiskosten.

Andere financieringsbronnen

Studenten en personeelsleden kunnen in aanvulling op de Erasmus+-subsidie, of ter vervanging van de Erasmus+-subsidie (deelnemers aan mobiliteit van wie de EU-subsidie op nihil is vastgesteld), regionale, nationale of andere steun krijgen die wordt beheerd door een andere organisatie dan het nationaal agentschap (bijvoorbeeld ministeries of regionale overheden). Erasmus+-subsidies kunnen ook worden vervangen door andere vormen van steun vanuit de EU-begroting (bijvoorbeeld vanuit het ESF). De in deze gids vermelde bedragen en boven- en ondergrenzen zijn niet van toepassing op subsidies uit andere financieringsbronnen dan de EU-begroting.

Ontvangende organisaties in het kader van stages kunnen de stagiairs financiële steun of een bijdrage in natura verstrekken.

B) Subsidie ter ondersteuning van studentenmobiliteit

Individuele steun voor fysieke mobiliteit — basisbedragen voor langdurige mobiliteit

Studenten kunnen individuele subsidiesteun ontvangen als tegemoetkoming in hun extra verblijfkosten tijdens de studie- of stageperiode in het buitenland.

Voor mobiliteit tussen EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen en naar niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14 worden deze maandelijkse bedragen vastgesteld door de nationale agentschappen in overleg met de nationale autoriteiten en/of de IHO’s op basis van objectieve en transparante criteria die hieronder worden uiteengezet. De exacte bedragen worden gepubliceerd op de websites van de nationale agentschappen en/of de IHO’s.

EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen en niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 1446  zijn onderverdeeld in de volgende drie groepen:

Groep 1 - Landen met hoge kosten voor levensonderhoud

België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, IJsland, Italië, Liechtenstein, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Zweden.

Niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14.

Groep 2 - Landen met middelhoge kosten voor levensonderhoud

Cyprus, Estland, Griekenland, Letland, Malta, Portugal, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië.

Groep 3 - Landen met lage kosten voor levensonderhoud

Bulgarije, Hongarije, Kroatië, Litouwen, Noord-Macedonië, Polen, Roemenië, Servië, Turkije.

De aan studenten toegekende individuele Erasmus+-subsidiesteun hangt af van de mobiliteitsstroom tussen de uitzendende en ontvangende landen van de student, te weten:

  • mobiliteit naar een land met vergelijkbare kosten voor levensonderhoud: de studenten krijgen de EU-subsidie in het middensegment;
  • mobiliteit naar een land met een hogere kosten voor levensonderhoud: de studenten krijgen de EU-subsidie in het bovensegment;
  • mobiliteit naar een land met lagere kosten voor levensonderhoud: de studenten krijgen de EU-subsidie in het ondersegment.

De door de nationale agentschappen bepaalde bedragen worden vastgesteld binnen de volgende boven- en ondergrenzen:

  • EU-subsidie in het middensegment: het middensegment, met subsidies tussen 292 en 606 EUR per maand, is van toepassing op activiteiten voor mobiliteit naar een land met vergelijkbare kosten voor levensonderhoud: a) van landen uit groep 1 naar landen uit groep 1, b) van landen uit groep 2 naar landen uit groep 2 en c) van landen uit groep 3 naar landen uit groep 3.
  • EU-subsidie in het bovensegment: komt overeen met het door het nationale agentschap toegepaste middensegment, vermeerderd met minstens 50 EUR, en ligt tussen 348 en 674 EUR per maand. Dit is van toepassing op activiteiten voor mobiliteit naar een land met hogere kosten voor levensonderhoud: a) van landen uit groep 2 naar landen uit groep 1 en b) van landen uit groep 3 naar landen uit groep 1 en 2.
  • EU-subsidie in het ondersegment: komt overeen met het door het nationale agentschap toegepaste middensegment, verminderd met minstens 50 EUR, en ligt tussen 225 en 550 EUR per maand. Dit is van toepassing op activiteiten voor mobiliteit naar een land met lagere kosten voor levensonderhoud: a) van landen uit groep 1 naar landen uit groep 2 en 3 en b) van landen uit groep 2 naar landen uit groep 3.

De nationale agentschappen houden rekening met twee specifieke criteria om te bepalen welke bedragen van toepassing zijn op de begunstigden in hun land:

  • de beschikbaarheid en omvang van andere medefinancieringsbronnen van publieke of particuliere organen op lokaal, regionaal of nationaal niveau ter aanvulling van de EU-subsidie;
  • de algemene vraag bij studenten die van plan zijn in het buitenland te studeren of een opleiding te volgen.

De nationale agentschappen mogen hun instellingen voor hoger onderwijs meer armslag geven voor mobiliteitsactiviteiten tussen EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen en naar niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14 door grenzen vast te stellen in plaats van bedragen op nationaal niveau. Dit besluit moet berusten op gerechtvaardigde gronden, bijvoorbeeld in landen waar op regionaal of institutioneel niveau medefinanciering beschikbaar is.

Kansarme studenten en pas afgestudeerden — aanvullend bedrag bij de individuele steun voor langdurige mobiliteit

Kansarme studenten en pas afgestudeerden krijgen een aanvullend bedrag van 250 EUR per maand bovenop de individuele steun van hun Erasmus+-subsidie. De toe te passen criteria worden op nationaal niveau vastgesteld door de nationale agentschappen in overleg met de nationale autoriteiten.

Studenten en pas afgestudeerden die een stage volgen — aanvullend bedrag bij de individuele steun voor langdurige mobiliteit

Studenten en pas afgestudeerden die een stage volgen, krijgen een aanvullend bedrag van 150 EUR per maand bovenop de individuele steun van hun Erasmus+-subsidie. Kansarme studenten en pas afgestudeerden die een stage volgen, hebben recht op het aanvullende bedrag voor kansarme studenten en pas afgestudeerden en het aanvullende bedrag voor het volgen van een stage.

Studenten en pas afgestudeerden uit de ultraperifere regio’s en LGO in langdurige mobiliteit

Gezien de problemen in verband met de grote afstand van andere EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen en de economische situatie ontvangen studenten en pas afgestudeerden die onderwijs volgen of hebben gevolgd aan instellingen voor hoger onderwijs in de ultraperifere regio’s van de EU-lidstaten en landen of gebieden overzee (LGO) die aan de EU-lidstaten zijn verbonden, de volgende hogere bedragen als individuele steun:

Van

Naar

Bedrag

Ultraperifere regio’s en LGO

EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen en niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14.

786 EUR per maand

Het aanvullende bedrag voor kansarme studenten en pas afgestudeerden is in dit geval niet van toepassing. Het aanvullende bedrag voor stages is wel van toepassing.

Studenten en pas afgestudeerden in langdurige internationale mobiliteit waarbij niet met het programma geassocieerde derde landen betrokken zijn 

Het basisbedrag voor individuele steun wordt als volgt vastgesteld:

Van

Naar

Bedrag

EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen

Niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 1‑12.

700 EUR per maand

EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen

Niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14.

Zoals hierboven beschreven onder „Subsidie ter ondersteuning van studentenmobiliteit — Individuele steun voor fysieke mobiliteit”.

Niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 1‑12.

Groep 1 van EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen

Groep 2 van EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen

Groep 3 van EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen

900 EUR per maand

850 EUR per maand

800 EUR per maand

Het aanvullende bedrag voor kansarme studenten en pas afgestudeerden is in dit geval van toepassing.

Het aanvullende bedrag voor stages is uitsluitend van toepassing in het geval van mobiliteit naar niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14.

De EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen omvatten de ultraperifere regio’s en LGO.

Studenten en pas afgestudeerden die deelnemen aan kortlopende fysieke mobiliteit — basisbedragen voor individuele steun (gemengde mobiliteit en kortlopende mobiliteit op doctoraatsniveau)

De basisbedragen voor individuele steun worden als volgt vastgesteld:

Duur van de fysieke activiteit

Bedrag (voor EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen of een niet met het programma geassocieerd derde land)

Tot en met de 14e dag van de activiteit

79 EUR per dag

tussen de 15e en 30e dag van de activiteit

56 EUR per dag

Het aanvullende bedrag voor het volgen van een stage is in dit geval niet van toepassing.

De EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen omvatten de ultraperifere regio’s en LGO.

Kansarme studenten en pas afgestudeerden — aanvullend bedrag bij de individuele steun voor kortlopende fysieke mobiliteit

Kansarme studenten en pas afgestudeerden ontvangen bovenop de individuele steun van hun Erasmus+-subsidie een aanvullend bedrag van 100 EUR voor een periode van fysieke mobiliteitsactiviteiten van 5‑14 dagen en 150 EUR voor een dergelijke periode van 15‑30 dagen. De toe te passen criteria worden op nationaal niveau vastgesteld door de nationale agentschappen in overleg met de nationale autoriteiten.

C) Subsidie ter ondersteuning van personeelsmobiliteit

Personeelsleden zullen de volgende EU-bijdrage ontvangen voor hun verblijfkosten tijdens de periode in het buitenland:

Begrotingsrubriek - Individuele steun

Subsidiabele kosten en toepasselijke regels

Kosten die rechtstreeks verband houden met het verblijf van de deelnemers tijdens de activiteit.

Financieringsmechanisme: tegemoetkoming in de eenheidskosten.

Toewijzingsregel: op basis van de verblijfsduur per deelnemer

Bedrag

tot en met de 14e dag van de activiteit: tabel A1.1, per dag per deelnemer uit EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen of tabel A1.2, per dag per deelnemer uit niet met het programma geassocieerde derde landen

tussen de 15e en 60e dag van de activiteit: 70 % van tabel A1.1, per dag per deelnemer uit EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen of 70 % van tabel A1.2, per dag per deelnemer uit niet met het programma geassocieerde derde landen

Tabel A – Individuele steun (bedragen in euro’s per dag)

De bedragen hangen af van het ontvangende land. Deze bedragen worden vastgesteld binnen de in de onderstaande tabel aangegeven boven- en ondergrens. De nationale agentschappen houden in overleg met de nationale autoriteiten rekening met twee specifieke criteria om te bepalen welke bedragen van toepassing zijn op de begunstigden in hun land:

  • de beschikbaarheid en omvang van andere medefinancieringsbronnen van publieke of particuliere organen op lokaal, regionaal of nationaal niveau ter aanvulling van de EU-subsidie;
  • de algemene vraag bij personeelsleden die van plan zijn in het buitenland les te geven of een opleiding te volgen.

Op alle landen van bestemming moet hetzelfde percentage binnen de boven- en ondergrens worden toegepast. Het is niet mogelijk om voor alle landen van bestemming hetzelfde bedrag te geven.

Ontvangend land

Personeel uit EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen

Personeel uit niet met het programma geassocieerde derde landen

 

Boven-/ondergrens (per dag)

Bedrag (per dag)

 

A1.1

A1.2

België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, IJsland, Italië, Liechtenstein, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Zweden.

96-190

190

Niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14

96-190

 Niet subsidiabel

Cyprus, Griekenland, Malta, Portugal, Spanje, Letland, Slowakije, Slovenië, Tsjechië, Estland.

84-170

170

Bulgarije, Hongarije, Kroatië, Litouwen, Noord-Macedonië, Polen, Roemenië, Servië, Turkije.

71-148

148

Niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 1-12

190

 Niet subsidiabel

De nationale agentschappen mogen hun instellingen voor hoger onderwijs meer armslag geven voor mobiliteitsactiviteiten tussen EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen en naar niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14 door grenzen vast te stellen in plaats van bedragen op nationaal niveau. Dit besluit moet berusten op gerechtvaardigde gronden, bijvoorbeeld in landen waar op regionaal of institutioneel niveau medefinanciering beschikbaar is. De exacte bedragen worden gepubliceerd op de websites van elk nationaal agentschap en de instellingen voor hoger onderwijs.

D) Door de instellingen voor hoger onderwijs en mobiliteitsconsortia bepaalde omvang van de financiële steun voor studenten en personeel

De IHO’s moeten hoe dan ook de volgende beginselen en criteria in acht nemen bij het bepalen en/of toepassen van de EU-steunbedragen in hun instelling:

  • Zodra de bedragen door de instellingen/consortia zijn vastgelegd, mogen die niet veranderen tijdens de duur van het mobiliteitsproject. Het is niet mogelijk om de hoogte van de beurzen binnen hetzelfde project te verhogen of te verlagen.
  • De steunbedragen moeten op objectieve en transparante wijze worden bepaald en/of toegepast met inachtneming van alle hierboven toegelichte beginselen en methoden (dat wil zeggen rekening houdend met de mobiliteitsstroom en aanvullende specifieke financiering).
  • De toegekende subsidie moet gelijk zijn in omvang voor alle studenten die zich naar dezelfde groep landen verplaatsen voor hetzelfde soort mobiliteit, dat wil zeggen om te studeren of om een stage te volgen (met uitzondering van studenten en pas afgestudeerden uit kansarme milieus of afkomstig uit de ultraperifere regio’s en LGO).

E) Intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs

Begrotingsrubriek - Organisatorische steun

Subsidiabele kosten en toepasselijke regels

Kosten die rechtstreeks verband houden met de organisatie van de intensieve programma’s (exclusief verblijf- en reiskosten voor deelnemers).

Financieringsmechanisme: tegemoetkoming in de eenheidskosten.

Toewijzingsregel: op basis van het aantal mobiele lerenden uit het hoger onderwijs die worden gefinancierd uit mobiliteitsprojecten ondersteund door interne-beleidsfondsen, zonder rekening te houden met onderwijzend/opleidend personeel dat betrokken is bij de uitvoering van het programma.

De coördinerende instelling voor hoger onderwijs doet een aanvraag voor organisatorische steun in naam van de groep van instellingen die gezamenlijk het intensief programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs organiseert.

Bedrag

400 EUR per deelnemer, met een minimum van 10 en een maximum van 20 gesubsidieerde mobiele Erasmus+-lerenden.

De organisatorische subsidiesteun voor gecombineerde intensieve programma’s is een tegemoetkoming in door de betrokken instellingen gemaakte kosten in verband met de organisatie van de gecombineerde intensieve programma’s, zoals kosten in verband met de voorbereiding, het ontwerp, de ontwikkeling, uitvoering en follow-up van de programma’s, met inbegrip van de uitvoering van fysieke en virtuele activiteiten/activiteiten op afstand evenals het algemene management en de algehele coördinatie.

De coördinerende IHO is verantwoordelijk voor het delen van de organisatorische subsidiesteun voor gecombineerde intensieve programma’s met het partnerschap waar de bovenvermelde kosten worden gemaakt.

onderwijs en mobiliteitsconsortia bepaalde omvang van de financiële steun voor studenten en personeel

De IHO’s moeten hoe dan ook de volgende beginselen en criteria in acht nemen bij het bepalen en/of toepassen van de EU-steunbedragen in hun instelling:

  • Zodra de bedragen door de instellingen/consortia zijn vastgelegd, mogen die niet veranderen tijdens de duur van het mobiliteitsproject. Het is niet mogelijk om de hoogte van de beurzen binnen hetzelfde project te verhogen of te verlagen.
  • De steunbedragen moeten op objectieve en transparante wijze worden bepaald en/of toegepast met inachtneming van alle hierboven toegelichte beginselen en methoden (dat wil zeggen rekening houdend met de mobiliteitsstroom en aanvullende specifieke financiering).
  • De toegekende subsidie moet gelijk zijn in omvang voor alle studenten die zich naar dezelfde groep landen verplaatsen voor hetzelfde soort mobiliteit, dat wil zeggen om te studeren of om een stage te volgen (met uitzondering van studenten en pas afgestudeerden uit kansarme milieus of afkomstig uit de ultraperifere regio’s en LGO).

E) Intensieve programma’s voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs

Begrotingsrubriek - Organisatorische steun

Subsidiabele kosten en toepasselijke regels

Kosten die rechtstreeks verband houden met de organisatie van de intensieve programma’s (exclusief verblijf- en reiskosten voor deelnemers).

Financieringsmechanisme: tegemoetkoming in de eenheidskosten.

Toewijzingsregel: op basis van het aantal mobiele lerenden uit het hoger onderwijs die worden gefinancierd uit mobiliteitsprojecten ondersteund door interne-beleidsfondsen, zonder rekening te houden met onderwijzend/opleidend personeel dat betrokken is bij de uitvoering van het programma.

De coördinerende instelling voor hoger onderwijs doet een aanvraag voor organisatorische steun in naam van de groep van instellingen die gezamenlijk het intensief programma voor gecombineerd afstands- en contactonderwijs organiseert.

Bedrag

400 EUR per deelnemer, met een minimum van 10 en een maximum van 20 gesubsidieerde mobiele Erasmus+-lerenden.

De organisatorische subsidiesteun voor gecombineerde intensieve programma’s is een tegemoetkoming in door de betrokken instellingen gemaakte kosten in verband met de organisatie van de gecombineerde intensieve programma’s, zoals kosten in verband met de voorbereiding, het ontwerp, de ontwikkeling, uitvoering en follow-up van de programma’s, met inbegrip van de uitvoering van fysieke en virtuele activiteiten/activiteiten op afstand evenals het algemene management en de algehele coördinatie.

De coördinerende IHO is verantwoordelijk voor het delen van de organisatorische subsidiesteun voor gecombineerde intensieve programma’s met het partnerschap waar de bovenvermelde kosten worden gemaakt.

  1. https://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/resources/documents/applicants/higher-education-charter_nl ↩ back
  2. https://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/resources/documents/erasmus-charter-higher-education-2021-2027-guidelines_en ↩ back
  3. https://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/eche/start_en ↩ back
  4. Met uitzondering van instellingen voor hoger onderwijs uit niet met het programma geassocieerde derde landen van de Westelijke Balkan in het kader van de oproep tot het indienen van voorstellen in verband met het initiatief “Europese universiteiten”, waarvoor zij wel in aanmerking komen ↩ back
  5. https://erasmus-plus.ec.europa.eu/european-student-card-initiative ↩ back
  6. Elke studentenstage zal worden beschouwd als een “stage in digitale vaardigheden” wanneer een of meerdere van de volgende activiteiten worden uitgeoefend door de stagiair: digitale marketing (bv. beheer van sociale media, webanalyse); digitaal grafisch, mechanisch of bouwkundig ontwerp; ontwikkeling van apps, software, scenario’s of websites; installatie, onderhoud en beheer van IT-systemen en -netwerken; cyberveiligheid; data-analyse, gegevensexploitatie en -weergave; programmering en training van robots en toepassingen binnen de artificiële intelligentie. Algemene klantenondersteuning, orderverwerking, gegevensinvoer of kantoortaken zijn niet in aanmerking genomen in deze categorie ↩ back
  7. Personeelsmobiliteit voor opleidingsdoeleinden wordt als “op digitale vaardigheden gerichte opleiding” beschouwd wanneer een of meer van de volgende activiteiten door het personeelslid worden uitgevoerd: job shadowing/deelname aan opleidingscursussen over instrumenten van het Europees studentenkaart-initiatief (ESCI), digitale onderwijstools/-software, programmering en gespecialiseerde IT-software en -systemen voor het beheer van IHO’s ↩ back
  8. Postdocs kunnen binnen 12 maanden na afstuderen met dezelfde vereisten als alle andere pas afgestudeerden deelnemen aan stages. Voor landen waar pas afgestudeerden na hun afstuderen een militaire of ambtelijke dienstplicht moeten vervullen, wordt de periode waarin zij als pas afgestudeerde in aanmerking komen, verlengd met de duur van die dienst. ↩ back
  9. Zie voor de definitie van de regio’s deel A van deze gids onder “Begunstigde landen”. ↩ back
  10. Onderdeel 2 van de begroting van de EU — Cohesie, veerkracht en waarden. ↩ back
  11. De volgende soorten organisaties komen niet in aanmerking als ontvangende organisaties in het kader van studentenmobiliteit voor stagedoeleinden:

    EU-instellingen en andere EU-organen, waaronder gespecialiseerde agentschappen (een volledige lijst is te vinden op de website https://europa.eu/european-union/about-eu/institutions-bodies_nl); organisaties die EU-programma’s beheren, zoals nationale Erasmus+-agentschappen (om mogelijke belangenconflicten en/of dubbele financiering te voorkomen). ↩ back

  12. Eerder opgedane ervaring in het kader van het Erasmus+-programma en/of als Erasmus Mundus-bursaal telt mee voor de periode van 12 maanden per studiecyclus. ↩ back
  13. In studieprogramma’s van één cyclus, zoals geneeskunde, kunnen de studenten maximaal 24 maanden mobiel zijn. ↩ back
  14. In het geval van buitenlandse campussen die juridisch afhankelijk zijn van de moederinstelling en die geen afzonderlijke interinstitutionele overeenkomsten kunnen ondertekenen, wordt het land waar de moederinstelling is gevestigd, beschouwd als het uitzendende of ontvangende land voor het bepalen van de individuele steun en de subsidiabiliteit van de mobiliteitsstroom. De begunstigden moeten de feitelijke locatie van de buitenlandse campus(sen) gebruiken bij de berekening van de afstandscategorie voor de steun voor reiskosten. Onafhankelijke campussen moeten los van hun moederinstellingen aan het programma deelnemen. ↩ back
  15. Mobiliteit tussen instellingen die betrokken zijn bij de toekenning van een gezamenlijke of dubbele graad komt in aanmerking voor financiering zolang er geen sprake is van dubbele financiering. In het geval van gezamenlijke of dubbele graden is de instelling die de deelnemer uitzendt de instelling die de mobiliteit financiert met middelen voor intern beleid. In het geval van internationale mobiliteit kunnen instellingen die betrokken zijn bij het toekennen van een gezamenlijke of dubbele graad, gebruikmaken van financiering uit mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor intern en extern beleid, met inachtneming van de subsidiabiliteit van activiteiten en stromen in elk onderdeel. ↩ back
  16. Voor landen waar afgestudeerden na hun afstuderen een militaire of ambtelijke dienstplicht moeten vervullen, wordt de periode waarin zij als pas afgestudeerde in aanmerking komen, verlengd met de duur van die dienst. ↩ back
  17. In het geval van buitenlandse campussen die juridisch afhankelijk zijn van de moederinstelling en die geen afzonderlijke interinstitutionele overeenkomsten kunnen ondertekenen, wordt het land waar de moederinstelling is gevestigd, beschouwd als het uitzendende of ontvangende land voor het bepalen van de individuele steun en de subsidiabiliteit van de mobiliteitsstroom. De begunstigden moeten de feitelijke locatie van de buitenlandse campus(sen) gebruiken bij de berekening van de afstandscategorie voor de steun voor reiskosten. Onafhankelijke campussen moeten los van hun moederinstellingen aan het programma deelnemen. ↩ back
  18. De lijst van landen waarop dit vereiste van toepassing is, is te vinden in de DAC-lijst van landen die officiële ontwikkelingshulp ontvangen, https://www.oecd.org/dac/financing-sustainable-development/development-finance-standards/DAC-List-of-ODA-Recipients-for-reporting-2024-25-flows.pdf. De DAC-lijst wordt periodiek bijgewerkt, zodat landen van de ene naar de andere categorie kunnen worden verplaatst of van de lijst kunnen worden geschrapt. Niettemin blijven de ODA-status van een land en de toepasselijke restricties ongewijzigd gedurende de gehele levenscyclus van de projecten in het kader van dezelfde oproep. ↩ back
  19. Bijvoorbeeld, indien iemand uit Madrid (Spanje) deelneemt aan een activiteit in Rome (Italië), zal de aanvrager de afstand van Madrid naar Rome berekenen (1 365,28 km) en vervolgens de toepasselijke reisafstandscategorie selecteren (bv. tussen 500 en 1 999 km). ↩ back
  20. https://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/resources/distance-calculator_nl ↩ back
  21. De nationale agentschappen kunnen niet afzien van het verlenen van steun voor reiskosten aan studenten en pas afgestudeerden die studeren of hebben gestudeerd aan instellingen voor hoger onderwijs in ultraperifere gebieden van EU-lidstaten en landen of gebieden overzee (LGO) die aan de EU-lidstaten zijn verbonden en die naar EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen of niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 of 14 gaan ↩ back
  22. Wat begeleiders betreft, kunnen de bedragen voor personeel en buitengewone kosten voor dure reizen van toepassing zijn. In uitzonderlijke gevallen, wanneer de begeleider gedurende meer dan 60 dagen in het buitenland moet verblijven, worden extra verblijfkosten vanaf de 61e dag ondersteund uit de begrotingsrubriek “Steun voor inclusie”. ↩ back
  23. Niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14 zijn alleen ontvangende landen, tenzij met een buurland een regeling wordt gesloten om hun deelname aan het programma als zowel uitzendend als ontvangend land te faciliteren. ↩ back
  24. https://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/resources/documents/applicants/higher-education-charter_nl ↩ back
  25. https://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/resources/documents/erasmus-charter-higher-education-2021-2027-guidelines_en ↩ back
  26. https://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/eche/start_en ↩ back
  27. Met uitzondering van instellingen voor hoger onderwijs uit niet met het programma geassocieerde derde landen van de Westelijke Balkan in het kader van de oproep tot het indienen van voorstellen in verband met het initiatief “Europese universiteiten”, waarvoor zij wel in aanmerking komen ↩ back
  28. https://erasmus-plus.ec.europa.eu/european-student-card-initiative ↩ back
  29. Elke studentenstage zal worden beschouwd als een “stage in digitale vaardigheden” wanneer een of meerdere van de volgende activiteiten worden uitgeoefend door de stagiair: digitale marketing (bv. beheer van sociale media, webanalyse); digitaal grafisch, mechanisch of bouwkundig ontwerp; ontwikkeling van apps, software, scenario’s of websites; installatie, onderhoud en beheer van IT-systemen en -netwerken; cyberveiligheid; data-analyse, gegevensexploitatie en -weergave; programmering en training van robots en toepassingen binnen de artificiële intelligentie. Algemene klantenondersteuning, orderverwerking, gegevensinvoer of kantoortaken zijn niet in aanmerking genomen in deze categorie ↩ back
  30. Personeelsmobiliteit voor opleidingsdoeleinden wordt als “op digitale vaardigheden gerichte opleiding” beschouwd wanneer een of meer van de volgende activiteiten door het personeelslid worden uitgevoerd: job shadowing/deelname aan opleidingscursussen over instrumenten van het Europees studentenkaart-initiatief (ESCI), digitale onderwijstools/-software, programmering en gespecialiseerde IT-software en -systemen voor het beheer van IHO’s ↩ back
  31. Postdocs kunnen binnen 12 maanden na afstuderen met dezelfde vereisten als alle andere pas afgestudeerden deelnemen aan stages. Voor landen waar pas afgestudeerden na hun afstuderen een militaire of ambtelijke dienstplicht moeten vervullen, wordt de periode waarin zij als pas afgestudeerde in aanmerking komen, verlengd met de duur van die dienst. ↩ back
  32. Zie voor de definitie van de regio’s deel A van deze gids onder “Begunstigde landen”. ↩ back
  33. Onderdeel 2 van de begroting van de EU — Cohesie, veerkracht en waarden. ↩ back
  34. De volgende soorten organisaties komen niet in aanmerking als ontvangende organisaties in het kader van studentenmobiliteit voor stagedoeleinden:

    EU-instellingen en andere EU-organen, waaronder gespecialiseerde agentschappen (een volledige lijst is te vinden op de website https://europa.eu/european-union/about-eu/institutions-bodies_nl); organisaties die EU-programma’s beheren, zoals nationale Erasmus+-agentschappen (om mogelijke belangenconflicten en/of dubbele financiering te voorkomen). ↩ back

  35. Eerder opgedane ervaring in het kader van het Erasmus+-programma en/of als Erasmus Mundus-bursaal telt mee voor de periode van 12 maanden per studiecyclus. ↩ back
  36. In studieprogramma’s van één cyclus, zoals geneeskunde, kunnen de studenten maximaal 24 maanden mobiel zijn. ↩ back
  37. In het geval van buitenlandse campussen die juridisch afhankelijk zijn van de moederinstelling en die geen afzonderlijke interinstitutionele overeenkomsten kunnen ondertekenen, wordt het land waar de moederinstelling is gevestigd, beschouwd als het uitzendende of ontvangende land voor het bepalen van de individuele steun en de subsidiabiliteit van de mobiliteitsstroom. De begunstigden moeten de feitelijke locatie van de buitenlandse campus(sen) gebruiken bij de berekening van de afstandscategorie voor de steun voor reiskosten. Onafhankelijke campussen moeten los van hun moederinstellingen aan het programma deelnemen. ↩ back
  38. Mobiliteit tussen instellingen die betrokken zijn bij de toekenning van een gezamenlijke of dubbele graad komt in aanmerking voor financiering zolang er geen sprake is van dubbele financiering. In het geval van gezamenlijke of dubbele graden is de instelling die de deelnemer uitzendt de instelling die de mobiliteit financiert met middelen voor intern beleid. In het geval van internationale mobiliteit kunnen instellingen die betrokken zijn bij het toekennen van een gezamenlijke of dubbele graad, gebruikmaken van financiering uit mobiliteitsprojecten ondersteund door middelen voor intern en extern beleid, met inachtneming van de subsidiabiliteit van activiteiten en stromen in elk onderdeel. ↩ back
  39. Voor landen waar afgestudeerden na hun afstuderen een militaire of ambtelijke dienstplicht moeten vervullen, wordt de periode waarin zij als pas afgestudeerde in aanmerking komen, verlengd met de duur van die dienst. ↩ back
  40. In het geval van buitenlandse campussen die juridisch afhankelijk zijn van de moederinstelling en die geen afzonderlijke interinstitutionele overeenkomsten kunnen ondertekenen, wordt het land waar de moederinstelling is gevestigd, beschouwd als het uitzendende of ontvangende land voor het bepalen van de individuele steun en de subsidiabiliteit van de mobiliteitsstroom. De begunstigden moeten de feitelijke locatie van de buitenlandse campus(sen) gebruiken bij de berekening van de afstandscategorie voor de steun voor reiskosten. Onafhankelijke campussen moeten los van hun moederinstellingen aan het programma deelnemen. ↩ back
  41. De lijst van landen waarop dit vereiste van toepassing is, is te vinden in de DAC-lijst van landen die officiële ontwikkelingshulp ontvangen, https://www.oecd.org/dac/financing-sustainable-development/development-finance-standards/DAC-List-of-ODA-Recipients-for-reporting-2024-25-flows.pdf. De DAC-lijst wordt periodiek bijgewerkt, zodat landen van de ene naar de andere categorie kunnen worden verplaatst of van de lijst kunnen worden geschrapt. Niettemin blijven de ODA-status van een land en de toepasselijke restricties ongewijzigd gedurende de gehele levenscyclus van de projecten in het kader van dezelfde oproep. ↩ back
  42. Bijvoorbeeld, indien iemand uit Madrid (Spanje) deelneemt aan een activiteit in Rome (Italië), zal de aanvrager de afstand van Madrid naar Rome berekenen (1 365,28 km) en vervolgens de toepasselijke reisafstandscategorie selecteren (bv. tussen 500 en 1 999 km). ↩ back
  43. https://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/resources/distance-calculator_nl ↩ back
  44. De nationale agentschappen kunnen niet afzien van het verlenen van steun voor reiskosten aan studenten en pas afgestudeerden die studeren of hebben gestudeerd aan instellingen voor hoger onderwijs in ultraperifere gebieden van EU-lidstaten en landen of gebieden overzee (LGO) die aan de EU-lidstaten zijn verbonden en die naar EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen of niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 of 14 gaan ↩ back
  45. Wat begeleiders betreft, kunnen de bedragen voor personeel en buitengewone kosten voor dure reizen van toepassing zijn. In uitzonderlijke gevallen, wanneer de begeleider gedurende meer dan 60 dagen in het buitenland moet verblijven, worden extra verblijfkosten vanaf de 61e dag ondersteund uit de begrotingsrubriek “Steun voor inclusie”. ↩ back
  46. Niet met het programma geassocieerde derde landen uit de regio’s 13 en 14 zijn alleen ontvangende landen, tenzij met een buurland een regeling wordt gesloten om hun deelname aan het programma als zowel uitzendend als ontvangend land te faciliteren. ↩ back
Tagged in:  Higher education