Skip to main content

Erasmus+ Programme Guide

The essential guide to understanding Erasmus+

Erasmus+ Programmagids 2025

Deze webpagina geeft nog geen weergave van de inhoud van de programmagids van Erasmus+ 2025.

Maar u kunt de volledige gids voor 2025 in de door u gekozen taal in pdf-formaat downloaden.

Jean Monnet-Netwerken op andere onderwijs- en opleidingsgebieden

Netwerken van scholen en van instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding, ISCED 1‑4, en/of instellingen voor hoger onderwijs die lerarenopleidingen/-onderwijs aanbieden, moeten het nieuwe Jean Monnet-onderdeel een internationaal aspect verlenen en de uitwisseling van goede praktijken mogelijk maken, alsook toelaten om gezamenlijk onderwijs te ervaren binnen een groep landen.

De activiteiten zullen een gemeenschappelijk begrip van leermethoden over EU-aangelegenheden bevorderen bij praktijkmensen die werkzaam zijn in verschillende contexten en te maken hebben met verschillende uitdagingen en beperkingen als gevolg van nationale wetgeving en de structuur van de curricula.

Doelstellingen van de actie

De Jean Monnet-netwerken op andere onderwijs- en opleidingsgebieden hebben tot doel steun te verlenen aan scholen en aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding (ISCED 1-4) en/of instellingen voor hoger onderwijs die betrokken zijn bij de lerarenopleidingen/-onderwijs om de kennis te verhogen over hoe onderwerpen over de Europese Unie kunnen worden onderwezen; zij zullen de leerervaring ook een internationale insteek geven.

De uitwisseling van kennis tussen leerkrachten (samenwerken rond specifieke onderwerpen en methoden, gezamenlijke onderwijservaringen, gemeenschappelijke activiteiten) vormt de basis van de netwerkactiviteiten. Bijvoorbeeld:

  • informatie uitwisselen over inhoud en de resultaten van de toegepaste methoden bevorderen;
  • de samenwerking tussen verschillende scholen/aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding (ISCED 1‑4) en lerarenopleidingen/-onderwijs versterken om ze internationale ervaring en een Europese status te geven;
  • kennis- en mobiliteitsuitwisseling voor gezamenlijk onderwijs;
  • de samenwerking bevorderen en een stevig en duurzaam kennisplatform tussen scholen en aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding (ISCED 1‑4) en/of instellingen voor hoger onderwijs die betrokken zijn bij lerarenopleidingen/-onderwijs opzetten.

Een project opzetten

Jean Monnet-netwerken op andere onderwijs- en opleidingsgebieden moeten betrekking hebben op een of meer van de volgende punten:  

  • onderwijsmethoden voor onderwijsprogramma’s en buitenschoolse activiteiten samenbrengen en bespreken; 
  • goede praktijken inzake het leren over EU-onderwerpen verzamelen en delen; 
  • gezamenlijk onderwijs en op samenwerking gebaseerde leerervaringen organiseren, zowel via mobiliteit als online. 

Het bovenstaande kan gebeuren door: 

  • documenten en richtsnoeren voor het verspreiden van goede praktijken op te stellen; 
  • fysiek en online bijeen te komen; 
  • gezamenlijk en samenwerkend te onderwijzen.  

Aan welke criteria moet zijn voldaan om een aanvraag in te dienen in het kader van de jean monnet-netwerken op andere onderwijs- en opleidingsgebieden?

Subsidiabiliteitscriteria

Wie kan een aanvraag indienen?

Om in aanmerking te komen moeten de aanvragers (begunstigden en eventuele gelieerde entiteiten):

  • een school, instelling voor beroepsonderwijs en -opleiding (ISCED 1‑4) of instelling voor hoger onderwijs zijn die in het bezit is van een geldig Erasmus-handvest voor hoger onderwijs (ECHE) en initiële opleidingen en/of nascholingen verzorgt voor leraren van scholen en/of instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding;
  • gevestigd zijn in een EU-lidstaat of een met het programma geassocieerde derde land.

Instellingen voor hoger onderwijs) moeten houder zijn van een geldig ECHE-certificaat (Erasmus-handvest voor hoger onderwijs). 

Samenstelling van het consortium

Er moeten voorstellen worden ingediend door een consortium van ten minste zes aanvragers (coördinator en volwaardige partners), dat aan de volgende voorwaarden voldoet:     

  • minimaal drie entiteiten uit verschillende EU-lidstaten en/of met het programma geassocieerde derde landen.
  • ten minste vier scholen en/of aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding (ISCED 1‑4);
  • maximaal twee instellingen voor hoger onderwijs die initiële opleidingen en/of nascholingen verzorgen voor leraren van scholen en/of instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding (ISCED 1‑4);

Alleen begunstigden (geen gelieerde entiteiten) tellen mee voor de samenstelling van het consortium. 

Geografische locatie  (locatie van de activiteiten) 

De activiteiten moeten plaatsvinden in de landen die in aanmerking komen (zie deel A van deze gids). 

Duur van het project

Projecten moeten normaal gezien 36 maanden duren (verlengingen zijn mogelijk, indien deze naar behoren en via een wijziging van de subsidieovereenkomst worden gemotiveerd).

Waar aanvragen?

Bij het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur (EACEA)

Oproep-ID: ERASMUS-JMO-2024-NETWORKS-SCHOOLS

Wanneer aanvragen?

Aanvragers moeten hun subsidieaanvragen uiterlijk op 1 februari om 17:00:00 uur (Belgische tijd) indienen.

Aanvragende organisaties worden getoetst aan de relevante uitsluitings- en selectiecriteria. Zie deel C van deze gids voor meer informatie.

Toekenningscriteria

Projecten worden beoordeeld op grond van de volgende criteria:

Relevantie van het project (maximaal 25 punten)

  • De mate waarin het voorstel overeenstemt met de doelstellingen van de Jean Monnet-actie:
    • het heeft betrekking op EU-studies (zoals beschreven in de inleidende alinea);
    • het stelt leerkrachten in scholen in staat nieuwe vaardigheden te ontwikkelen;
    • het helpt om informatie en praktijken uit te wisselen over hoe zij hun lerenden meer kennis laten vergaren over de EU;
    • het vergemakkelijkt mobiliteitservaringen van leerkrachten om gezamenlijk onderwijs of gezamenlijke studiebegeleiding uit te voeren met hun partners;
    • het leidt tot een beter begrip van de EU en haar werking;
    • het stelt leerkrachten in staat informatie over de EU op te nemen in hun activiteiten.
  • De mate waarin het voorstel relevant is voor de eerbiediging en bevordering van gedeelde EU-waarden, zoals eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, en de bestrijding van elke vorm van discriminatie.
  • De mate waarin het voorstel prioritaire doelgroepen bereikt:
    • scholen en aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding (ISCED 1‑4);
    • leerkrachten;
    • studenten.

Kwaliteit van projectontwerp en -uitvoering (maximaal 25 punten)

  • Methodologie: de kwaliteit, nieuwigheid en haalbaarheid van de voorgestelde activiteiten.
  • De mate waarin het werkprogramma:
    • duidelijk, volledig en samenhangend wordt voorgesteld, met voldoende aandacht voor de toelichting van de geschikte planning van de voorbereidings-, uitvoerings-, evaluatie-, follow-up- en verspreidingsfasen;
    • de samenhang tussen projectdoelstellingen en activiteiten aantoont;
  • de mate waarin de aan de werkpakketten toegewezen middelen overeenstemmen met de doelstellingen en beoogde resultaten van de werkpakketten.
  • Monitoring- en evaluatiestrategie.

Kwaliteit van het partnerschap en de samenwerkingsregelingen (maximaal 25 punten)

  • Interne organisatie van het partnerschap:
    • relevantie en complementariteit van het profiel en de deskundigheid van deelnemers die betrokken zijn bij de voorgestelde activiteiten, zowel op het gebied van EU-studies (zoals beschreven in de inleidende alinea) als van het specifieke thema waarop het voorstel betrekking heeft.
  • Samenwerkingsregelingen en de verdeling van rollen, verantwoordelijkheden en taken.

Gevolgen (maximaal 25 punten)

  • De verwachte gevolgen van de netwerken die langdurige effecten hebben
    • op scholen en aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding:
      • verhoogde capaciteit om les te geven over EU-onderwerpen;
      •  innovatieve inhoud bij het ontwikkelen van nieuwe invalshoeken met betrekking tot EU-onderwerpen op scholen;
      • versterkte samenwerking en capaciteit om in contact te komen met partners;
      • verhoogde toewijzing van financiële middelen aan onderwijs over EU-onderwerpen binnen de instelling.
    •  op de leerkrachten die direct en indirect bij de netwerken betrokken zijn:
      • het versterken van hun vaardigheden met betrekking tot EU-kwesties en vooruitgang bij het aanbieden van EU-informatie in hun activiteiten.
  • Verspreiding en communicatie:
    • De geschiktheid en kwaliteit van maatregelen met het oog op de verspreiding van de resultaten van de activiteiten binnen en buiten de instelling die betrokken is bij de netwerken:
      • de bekendheid van activiteiten en resultaten vergroten, de zichtbaarheid van deelnemers en organisaties verbeteren,
      • de groepen buiten de scholen en aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding bereiken.
    • De mate waarin de beoogde verspreidingsinstrumenten de doelgroep zullen bereiken door middel van:
    • blootstelling aan media (inclusief sociale media, publicaties enz.);
    • evenementen.
  • Duurzaamheid en voortzetting: het voorstel voorziet in passende maatregelen en middelen om ervoor te zorgen dat de resultaten en de voordelen van het project blijven duren na afloop van het project.

De voorstellen moeten een minimumscore van 70 punten behalen om voor financiële steun in aanmerking te komen. Bovendien moeten de voorstellen een score van minstens 15 punten behalen in elke categorie van de hierboven vermelde toekenningscriteria.

Bij een ex aequo tussen voorstellen wordt voorrang gegeven aan de scores die zijn behaald voor het toekenningscriterium “Relevantie”. Als deze scores gelijk zijn, wordt voorrang gegeven aan de scores die zijn behaald voor het criterium “Kwaliteit van projectontwerp en -uitvoering”. Wanneer de scores opnieuw gelijk zijn, wordt voorrang gegeven op basis van hun scores voor het criterium “Gevolgen”.

Als dit het niet mogelijk maakt de voorrang te bepalen, kan verdere voorrang worden verleend door rekening te houden met de totale projectportefeuille en de totstandbrenging van positieve synergieën tussen projecten, of met andere factoren die verband houden met de doelstellingen van de oproep. Deze factoren worden in het verslag van het panel gedocumenteerd.

Verwachte gevolgen 

Kwantitatief: het aantal begunstigden per EU-lidstaat of met het programma/de regio geassocieerd derde land 

Kwalitatief: Jean Monnet-netwerken op andere onderwijs- en opleidingsgebieden moeten een positief en langdurig effect sorteren op het algemeen onderwijs en op beroepsonderwijs en -opleiding (ISCED 1-4) door de deelnemers kennis te verschaffen over geslaagde praktijken om leerlingen en studenten feiten en kennis over de Europese Unie bij te brengen. 

De netwerken op andere gebieden van onderwijs en opleiding zullen instellingen voor algemeen onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding meer mogelijkheden bieden om hun activiteiten uit te breiden door inhoud van de Europese Unie te integreren.  

De in het kader van de Jean Monnet-netwerken ondersteunde activiteiten op andere onderwijs- en opleidingsgebieden beogen ook de volgende resultaten bij de deelnemende organisaties:  

  • verhoogde capaciteit om EU-onderwerpen te integreren in hun activiteiten; 
  • meer internationale bekendheid. 

Geografische streefdoelen

De gefinancierde activiteiten zijn gericht op EU-lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen, in overeenstemming met de subsidiabiliteitscriteria.

Wat zijn de financieringsregels?

Deze actie volgt een financieringsmodel op basis van vaste bedragen. Het bedrag van de afzonderlijke vaste bijdrage wordt voor elke subsidie bepaald op basis van het geraamde budget van de door de aanvrager voorgestelde actie. De subsidieautoriteit stelt het vaste bedrag van elke subsidie vast op basis van het voorstel, het evaluatieresultaat, de financieringspercentages en het maximale subsidiebedrag zoals vastgesteld in de oproep.

De maximale EU-bijdrage per project bedraagt 300 000 EUR

Hoe wordt het vaste bedrag voor het project vastgesteld?

Aanvragers moeten overeenkomstig het aanvraagformulier een gedetailleerde begrotingstabel invullen, rekening houdend met de volgende punten:

  • Het budget moet worden beschreven zoals vereist door de begunstigden en worden onderverdeeld in samenhangende werkpakketten (bijvoorbeeld “projectbeheer”, “opleiding”, “organisatie van evenementen”, “voorbereiding en uitvoering van mobiliteit”, “communicatie en verspreiding”, “kwaliteitsborging” enz.).
  • In het voorstel moeten de activiteiten worden beschreven die elk werkpakket behelst.
  • Aanvragers moeten in hun voorstel een uitsplitsing geven van de geraamde kosten, met het aandeel per werkpakket (en, binnen elk werkpakket, het aandeel dat aan elke begunstigde en gelieerde entiteit is toegewezen).
  • De kosten kunnen personeelskosten, reis- en verblijfkosten, kosten voor uitrusting en uitbesteding of andere kosten zijn (bijvoorbeeld voor de verspreiding van informatie, publicatie of vertaling).

De voorstellen zullen worden geëvalueerd aan de hand van de standaardevaluatieprocedures met de hulp van interne en/of externe deskundigen. De deskundigen beoordelen de kwaliteit van de voorstellen aan de hand van de in de oproep vastgestelde vereisten en de verwachte gevolgen, kwaliteit en efficiëntie van de actie. Het medefinancieringspercentage van 80 % wordt toegepast op de totale geraamde subsidiabele kosten zoals vastgesteld na evaluatie.

Na de evaluatie van het voorstel stelt de ordonnateur de hoogte van het vaste bedrag vast, rekening houdend met de bevindingen van de verrichte beoordeling.

De subsidieparameters (maximaal subsidiebedrag enz.) worden vastgesteld in de subsidieovereenkomst. Zie deel C van deze programmagids onder “Subsidiabele directe kosten”.

Financiële steun aan derden in de vorm van subsidies of prijzen is toegestaan.

Vrijwilligerskosten zijn toegestaan. Zij moeten de vorm aannemen van eenheidskosten zoals gedefinieerd in het besluit van de Commissie inzake eenheidskosten voor vrijwilligers1

De verwezenlijkingen van het project worden geëvalueerd aan de hand van de resultaten van het afgeronde project. Door die financieringsregeling kan meer nadruk worden gelegd op de resultaten dan op de inbreng, waardoor er meer aandacht wordt besteed aan de kwaliteit en de mate waarin meetbare doelstellingen zijn verwezenlijkt.

Nadere gegevens zijn opgenomen in de modelsubsidieovereenkomst die te vinden is op het financierings- en aanbestedingsportaal (FTOP).

  1. https://ec.europa.eu/info/funding-tenders/opportunities/docs/2021-2027/common/guidance/unit-cost-decision-volunteers_en.pdf ↩ back
Tagged in:  Jean Monnet Mobiliteit van schoolmedewerkers Mobiliteit van personeel en leerlingen van beroepsopleidingen